123981 | 07.08.1997 V. nr. 438 (BHR): DAC- en GECO-betrekkingen
LOOTENS Dominiek
Min.-Voorzitter van de Brussels Hoofdstedelijke Gewest, belast met Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, PICQUE Charles

V. en A., BHR, 20.10.1997,1996-97, (24), 2922-2925

In een eerste gedeelte van dit antwoord worden de wettelijke en reglementaire voorwaarden vermeld waaraan de werkgevers die gebruik wensen te maken van het DAC (derde arbeidscircuit) of van het Geco-stelsel (gesubsidieerde contractuelen) moeten voldoen.
Deze werkgevers moeten activiteiten uitoefenen die collectieve behoeften vervullen die anders niet vervuld zouden kunnen worden (zoals vzw's, polders en wateringen en kerkfabrieken) en moeten eveneens over de nodige materiële en financiële middelen beschikken om het ingediende dossier te beheren.
Vervolgens wordt nagegaan of de werkgever aan alle voorwaarden voldoet en na advies van het beheerscomité wordt het dossier overgemaakt aan de minister bevoegd voor Werkgelegenheid en de minister bevoegd voor Begroting die dan een beslissing neemt.
Het tweede luik van dit antwoord behandelt de tewerkstelling van andere geco's. De werkgevers van die geco's dienen eveneens betrekking te hebben op de activiteiten in de niet-commerciele sector maar zijn vooral onder andere, onderwijsinstellingen, administraties, plaatselijke sociale huisvestingsmaatschappijen, ...
In verband met de toekenningsvoorwaarden wordt vooral het advies uitgebracht door het beheerscomité van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling (BGDA) besproken.
Een derde deel bespreekt de inwerkingtreding van de beide stelsels en het aantal arbeidsplaatsen samen met de verdeling per niveau.
De vrijstelling van betaling van de dagbedragen komt als laatste punt aan bod. De vrijstelling kan worden bekomen voor projecten waarvan werd aangetoond dat ze activiteiten met een sociaal nut betreffen die aan een dringende behoefte beantwoorden. Hiertoe behoren echter niet de projecten voor administratieve, informatieve, toeristische activiteiten, animatie en ontspanning, onderzoeken, milieubescherming en verbetering van de infrastructuur of die enig winstgevend of handelskarakter hebben. De vrijstelling kan eveneens bekomen worden voor projecten waar op duidelijke wijze uit blijkt dat ze zich tot een kansarmer publiek richten.