167029 | 22.12.2000 Dec. houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2001 - Leefmilieu - Oppervlaktewateren (art. 6 - 14)
Min.-President van de Vlaamse Regering, Vlaams Min. van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden, DEWAEL Patrick
et al.

BS 2000-12-30, (1e uitg.)

nvdr: de afschaffing van de eensluidend verklaring wordt op 31.03.2004 van kracht. Voortaan volstaat een goed leesbare kopie van een origineel document. Documenten die de overheid zelf uitreikt en voor eensluidend verklaart, blijven bestaan. Dat is onder meer het geval voor de eensluidende afschriften van de akten van de burgerlijke stand.
Voor meer informatie, klik op volgende link www.eensluidendverklaring.be. De eerste bekommernis van dit programmadecreet is het doorvoeren van administratieve vereenvoudiging door een automatische toekenning van de vrijstellingen waarvan drie categorieën heffingsplichtigen om sociale redenen kunnen genieten (heffingsplichtigen ten laste van het OCMW; personen die het gewaarborgd inkomen voor bejaarden ontvangen; begunstigden van de inkomensvervangende tegemoetkoming voor gehandicapten). Tot nu toe moesten zij jaarlijks een aanvraag tot vrijstelling indienen. Vanaf het heffingsjaar 2000 vervalt deze overbodige formaliteit. Bijgevolg wordt art. 35ter van de wet 26.03.1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging gewijzigd. Voor heffingsplichtigen die een heffingsbiljet hebben gekregen, wordt de vrijstelling enkel op schriftelijke aanvraag verleend. De aanvraag tot vrijstelling moet uiterlijk binnen de drie maanden na de verzendingsdatum van het heffingsbiljet bij de Maatschappij worden ingediend. Deze aanvraag dient vergezeld te zijn van:

  • ofwel, een voor eensluidend verklaard afschrift van de door de Rijksdienst voor Pensioenen gedane kennisgeving van de beslissing tot toekenning van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden van de inkomensvervangende tegemoetkoming;
  • ofwel, een attest afgeleverd door het OCMW waaruit blijkt dat de op het heffingsbiljet vermelde heffingsplichtige genoten heeft van een door het OCMW toegekend bestaansminimum of levensminimum;
  • ofwel, een voor eensluidend verklaard afschrift van de door het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu gedane kennisgeving van de beslissing tot toekenning van de inkomensvervangende tegemoetkoming en de betalingsstrook van het postmandaat of het rekeninguittreksel van de meest recente betaling van de inkomensvervangende tegemoetkoming;
  • de afscheurstrook van het overeenkomstig heffingsbiljet.
Daarnaast wordt de procedure voor het bekomen van een vrijstelling wegens particuliere zuivering aangepast (wijziging art. 35quater van dezelfde wet).
De tweede hoofddoelstelling is de afstemming van de geschillenprocedure van de afvalwaterheffing op de gewijzigde federale procedure. In art. 35 septies decies, par. 1, van de wet 26.03.1971 wordt voor de vestiging, inning en invordering van de afvalwaterheffing verwezen naar het Wetboek Inkomstenbelastingen zodat de geschillenregeling daar ook moet bij aansluiten.
De derde doelstelling beoogt een duidelijke decretale regeling inzake heffingsverhogingen en boeten. De herformulering van art. 35 quater decies is van groot belang daar in het verleden het begrip heffingsverhoging in de wet niet uitdrukkelijk was voorzien, wat aanleiding gaf tot talrijke betwistingen. Daarnaast is het nodig nauwkeuriger te bepalen hoe de heffingsverhoging moet worden berekend.
Ten vierde wordt een regeling voorzien ingeval van blijvende wijzigingen in het productieproces of bij ingebruikname van een zuiveringsinstallatie. Indien dit leidt tot een sterke daling van de verontreinigingsgraad van het afvalwater wordt de vuilvracht procentueel opgesplitst. In het belang van de rechtszekerheid is het aangewezen deze kwestie wettelijk te regelen.
De vijfde doelstelling betreft een vluggere invordering van de betwiste heffingen. Om de inning te bespoedigen worden in het decreet specifieke criteria voorzien voor de bepaling van het niet betwistbaar gedeelte.