201118 | Commissie van de Europese Gemeenschappen / Franse Republiek
Hof van Justitie EG, 23 september 2004, 2e K., nr. C-280/02

Het doel dat richtlijn 91/272 van 21.05.1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater nastreeft, gaat verder dan enkel de bescherming van aquatische ecosystemen en strekt tot bescherming van de mens, de fauna, de flora, de bodem, de lucht, het water en de landschappen tegen ieder aanzienlijk negatief gevolg van de versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen als gevolg van lozingen van stedelijk afvalwater.

In het licht van deze doelstelling moet het begrip eutrofiëring in art. 2, punt 11, van richtlijn 91/271 worden uitgelegd. Volgens deze bepaling wordt eutrofiëring gekenmerkt doordat aan de volgende vier criteria wordt voldaan:

  1. een verrijking van het water door nutriënten, vooral stikstof- en/of fosforverbindingen;
  2. een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen;
  3. een ongewenste verstoring van het evenwicht tussen de verschillende in het water aanwezige organismen;
  4. een verslechtering van de waterkwaliteit.
Om van eutrofiëring in de zin van richtlijn 91/271 te kunnen spreken, moet er bovendien een causaal verband zijn tussen in de eerste plaats de verrijking van het water door nutriënten en de versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen, en in de tweede plaats, deze versnelde groei en een ongewenste verstoring van het evenwicht tussen de verschillende in het water aanwezige organismen en een verslechtering van de waterkwaliteit.

Het derde voormelde criterium vereist dat een verstoring van het evenwicht van de in het water aanwezige organismen 'ongewenst' is. Voor zover het doel van richtlijn 91/272 verder gaat dan enkel de bescherming van aquatische ecosystemen, moet deze ongewenstheid niet alleen in geval van aanzienlijke negatieve gevolgen voor de fauna en flora bewezen worden geacht, maar ook in geval van dergelijke gevolgen voor de mens, de bodem, het water, de lucht of de landschappen.

Zo wordt een ongewenste verstoring van het evenwicht van de in het water aanwezige organismen onder meer veroorzaakt door wijzigingen in soorten met verlies van biodiversiteit van het ecosysteem, hinder als gevolg van de toename van opportunistische microalgen en de hevige groei van giftig of schadelijk fytoplankton.

Het vierde criterium ziet niet alleen op de verslechtering van de waterkwaliteit met fatale gevolgen voor de ecosystemen, maar ook op de verslechtering van de kleur, de aanblik, de smaak of de geur van het water of welke verandering dan ook die een beletsel of beperking vormt voor het gebruik van het water, zoals het toerisme, de visvangst of -teelt, de vangst van schelpdieren en de oester- en mosselteelt, de winning van drinkwater of de koeling van industriële inrichtingen.

Overeenkomstig bijlage II, A, sub a, bij richtlijn 91/271, moeten natuurlijke zoetwatermeren, andere zoetwatermassa's, estuaria en kustwateren 'die eutroof zijn of in de nabije toekomst eutroof kunnen worden indien geen beschermende maatregelen worden genomen' als voor eutrofiëring kwetsbare gebieden worden aangewezen.

Krachtens art. 5, par. 2 van richtlijn 91/271 moeten de lidstaten zorgen ervoor dat stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing in kwetsbare gebieden uiterlijk op 31.12.1998 voor alle lozingen van agglomeraties met meer dan 10 000 i.e. (inwonerequivalent) aan een behandeling wordt onderworpen die verder gaat dan de in art. 4 van de richtlijn bedoelde behandeling.