236459 | b.v.b.a. Bak-Consult / Deputatie van de provincie Antwerpen
R.v.St., 20 november 2008, 7e K., nr. 188121

Alle exploitanten van inrichtingen voor het reinigen van recipiƫnten (in dit geval een krattenwasserij), moeten over een waterzuiveringsinstallatie beschikken die toelaat om in alle omstandigheden te voldoen aan de normen voor het lozen in oppervlaktewater.

De aanvraag voor een milieuvergunning voor het exploiteren van een krattenwasserij werd geweigerd omdat zij onverenigbaar is met art. 5.2.2.9.3, par. 2, van Vlarem II.

De uitbater betwist niet dat zij over geen waterzuiveringsinstallatie beschikt en dat het afvalwater van haar installatie derhalve niet voldoet aan de normen voor het lozen in oppervlaktewater.

Hij is echter van oordeel dat art. 5.2.2.9.3, par. 2, van Vlarem II buiten toepassing moet worden gelaten en verwijst daarvoor naar het arrest nr. 179.346. In dat arrest heeft de Raad van State gesteld dat het bedrijf, dat zijn afvalwater loosde in de riolering en daarom een hogere heffing betaalt, door de aangehaalde bepaling onderworpen wordt aan de normen voor het lozen in oppervlaktewater, terwijl de bijlage 5.3.2. bij Vlarem II toch verschillende waarden vooropstelt voor het lozen in oppervlaktewater dan wel in de riool, dat die bepaling aldus tot gevolg heeft dat ondernemingen die niet in dezelfde feitelijke omstandigheden verkeren -er gelden andere normen naar gelang zij lozen in oppervlaktewater dan wel in de rioleringtoch aan dezelfde normen onderworpen worden zodat de bepaling, nu daarvoor geen verantwoording bestaat, het gelijkheidsbeginsel schendt.

Op het eerste gezicht kan uit het arrest niet worden afgeleid dat art. 5.2.2.9.3, par. 2, van Vlarem II in alle omstandigheden buiten toepassing moet worden gelaten, aangezien er enkel uitspraak gedaan is over een bepaald discriminerend effect van de bepaling. In deze zaak staat een ander probleem centraal, met name de verplichting voor inrichtingen die recipiƫnten reinigen om te beschikken over een voldoende uitgebouwde waterzuiveringsinstallatie. In voormeld artikel kan niet gelezen worden dat een waterzuiveringsinstallatie enkel vereist is wanneer niet voldaan wordt aan de normen voor het lozen in de riolering. De verwijzing door de uitbater dat zij voldoet aan de normen voor de lozing in de riolering kan geen argument zijn om tot een discriminerende behandeling te besluiten.

De onderhavige vergunningsaanvraag verschilt van de situatie waarover het bestuur in 1998 diende te oordelen, omdat er nu een aanvraag voorlag om afvalwater te lozen in de riolering.