239687 | Vlaamse Milieumaatschappij / Sidmar n.v.
Cass., 14 februari 2008, 1e K.

Ten bate van de heffingsplichtige die voor zijn productieproces water opneemt uit een bepaald oppervlaktewater en het nadien terugloost in datzelfde oppervlaktewater, wordt de vuilvracht van het geloosde afvalwater verminderd met de vuilvracht van het gebruikte oppervlaktewater om reden dat de heffingsplichtige de alsdan reeds aanwezige vervuiling in het oppervlaktewater louter terugstort. Indien de heffingsplichtige het afvalwater loost langs meerdere lozingspunten, wordt het in mindering brengen van de reeds aanwezige vuilvracht uitgevoerd per lozingspunt. Dit heeft voor gevolg dat de eventueel negatieve waarden voor een bepaald lozingspunt dienen gelijk gesteld te worden met nul en niet kunnen verrekend worden met de overeenstemmende positieve waarden van een ander lozingspunt.

Krachtens art. 35sexies, par. 2, eerste lid, van de Oppervlaktewaterenwet kunnen de overeenkomstig de bepalingen van de in par. 1 berekende vuilvrachten van het gebruikte oppervlaktewater N1, O N2, O en N3, O slechts als mindering in aanmerking genomen worden voor maximum het aantal vervuilingseenheden van de overeenstemmende vuilvrachten van het geloosde afvalwater N1, N2 en N3.
Hieruit volgt dat niet de totale vuilvracht van het opgenomen water (NO) in mindering kan worden gebracht van de totale vuilvracht van het geloosde water (N), maar dat alleen de verschillende deelvuilvrachten van het opgenomen oppervlaktewater in mindering kunnen gebracht worden van de overeenstemmende deelvuilvrachten van het geloosde afvalwater (N1, N2 en N3). Wanneer het verschil tussen de deelvuilvracht van het geloosde afvalwater en de overeenstemmende deelvuilvracht van het opgenomen oppervlaktewater een negatieve waarde geeft zodat derhalve zuiverder water wordt geloosd dan opgenomen, moet voor de desbetreffende vuilvracht de waarde nul in aanmerking worden genomen.

Krachtens het tweede lid van art. 35sexies, par. 2, van de Oppervlaktewaterenwet wordt, indien de heffingsplichtige het afvalwater loost langs meerdere lozingspunten, het in mindering brengen van de reeds aanwezige vuilvracht uitgevoerd per lozingspunt. Die laatste bepaling voorziet bij lozing langs meerdere lozingspunten in een bijkomende beperking van de mogelijkheid tot het in mindering brengen van de vuilvracht van het opgenomen oppervlaktewater op de vuilvracht van het geloosde afvalwater, doordat ze verhindert dat de heffingsplichtigen de meet- en bemonsteringsresultaten van de lozingspunten van het (bedrijfs)afvalwater van eenzelfde productieactiviteit of van verschillende productieactiviteiten samenvoegen voor de berekening van de vuilvracht na vermindering. Het tweede lid van het voornoemde art. 35sexies, par. 2, van de Oppervlaktewaterenwet is niet van toepassing indien de deelstromen van bedrijfsafvalwater, die verbonden zijn aan verschillende productieactiviteiten van de heffingsplichtige, worden geloosd via één lozingspunt.