258167 | HAESENDONCK Wilfried en crts / Gemeente Lubbeek en het Vlaamse Gewest

R.v.St., 20 december 2010, 10e K., nr. 209870

In deze zaak vorderen omwonenden de nietigverklaring van het besluit van het college van burgemeester en schepenen houdende afgifte van een verkavelingsvergunning. De Raad van Sate gaat hier, wat betreft bepaalde loten, op in. In het bestreden besluit wordt immers erkend dat het uitvoeren van de verkaveling een toename van de bestaande problematiek van wateroverlast tot gevolg kan hebben. Ondanks deze vaststelling, worden in het bestreden besluit geen gepaste voorwaarden opgelegd om deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk te beperken of te herstellen.

Hoewel bij de behandeling van de bezwaarschriften wordt overwogen dat 'bijkomende voorwaarden kunnen opgelegd worden met betrekking tot o.m. de aard en oppervlakte van de verhardingen, alsook met betrekking tot het behoud van het hoogstammig groen in de tuinzone' en 'door het voorzien van wateropvangbakken onder het weggedeelte zodat de regenwaters vertraagd kunnen afgevoerd worden', heeft het college van burgemeester en schepenen deze bijkomende voorwaarden in de verkavelingsvergunning niet opgelegd.

Evenmin blijkt dat ze afdoende heeft onderzocht of de buffering door te behouden groenbeplanting en de verplichtingen opgelegd door de provinciale en gewestelijke verordeningen, in combinatie met de verklaring van de aanvrager zelf en de in de vergunning opgelegde voorwaarden met betrekking tot het rioleringssysteem, kunnen volstaan om aan de toename van de bestaande waterproblematiek als gevolg van het bestreden besluit te verhelpen. Uit deze elementen kan dan ook niet afgeleid worden dat het college van burgemeester en schepenen de watertoets naar behoren heeft doorgevoerd. Bovendien wordt er in het bestreden besluit geen enkele verduidelijking verschaft over het in het kader van de watertoets niet onbelangrijke aspect van de waterdoorlaatbaarheid van de bodem zoals door de aanvrager in zijn technische nota uiteengezet en waarover de GECORO in haar advies haar twijfels had geuit.

Aldus dient vastgesteld te worden dat het bestreden besluit genomen is met miskenning van de vereisten opgelegd door art. 8, par. 1 en 2, DIWB. Het betoog van de gemeente in haar laatste memorie dat '(haar) standpunt (...) ook wordt bevestigd door het feit dat er zich geen problemen hebben voorgedaan' en 'er geen klachten meer bij de gemeente zijn binnengekomen over wateroverlast' doet geen afbreuk aan deze conclusie.