274429 | Immomex n.v. en Megro n.v. / Stad Antwerpen, Provincie Antwerpen en Vlaams Gewest
Cass., 8 maart 2013, 1e K., C120333

De appelrechters oordelen dat de verkavelingsvergunning kon geweigerd worden omdat de percelen overstromingsgevoelig en uitzonderlijk laag gelegen zijn en niet in aanmerking komen om bebouwd te worden. Een vergunning kan worden geweigerd wanneer het schadelijke effect niet kan worden vermeden, geen beperkende maatregelen mogelijk zijn, en bovendien herstel of, in voorkomend geval, compensatie onmogelijk is. De appelrechters geven hiermee te kennen dat de eigendomsbeperkingen in een redelijjk verband van evenredigheid staan met het nagestreefde doel van algemeen belang, namelijk de waterveiligheid van het gebied.

Art. 8, par. 1, eerste lid, van het decreet 18.07.2003 betreffende het integraal waterbeleid, zoals te dezen van toepassing, bepaalt: 'De overheid die over een vergunning, plan of programma moet beslissen, draagt er zorg voor, door het weigeren van de vergunning of door goedkeuring te weigeren aan het plan of programma dan wel door het opleggen van gepaste voorwaarden of aanpassingen aan het plan of programma, dat geen schadelijk effect ontstaat of zoveel mogelijk wordt beperkt en, indien dit niet mogelijk is, dat het schadelijk effect wordt hersteld of, in de gevallen van de vermindering van de infiltratie van hemelwater of de vermindering van ruimte voor het watersysteem, gecompenseerd'.

De appelrechters oordelen dat:

  • volgens de vergunningsverlenende overheid het risico op wateroverlast niet voldoende beperkt kon worden, zelfs niet door het opleggen van voorwaarden;
  • dit oordeel gesteund was op de overweging dat het gebied onderhevig is aan een zeer reĆ«el overstromingsgevaar en de verkavelingsaanvraag onvoldoende garanties biedt omtrent de externe waterveiligheid van het gebied;
  • er bij de aanvraag niet werd aangetoond dat er in voldoende buffercapaciteit voorzien wordt om in geval van watersnood te voorkomen dat de percelen binnen de verkaveling onder water komen te staan.

De appelrechters die op deze gronden oordelen dat de vergunningsaanvragers niet aantonen waaruit een kennelijke overschrijding van de discretionaire beoordelingsmarge zou bestaan en aldus aannemen dat de weigeringsbeslissingen werden genomen in overeenstemming met art. 8, par. 1, eerste lid, van het decreet 18.07.2003 betreffende het integraal waterbeleid, zoals te dezen van toepassing, verantwoorden hun beslissing naar recht.