58987 | De waterverontreinigingsheffing
HEYMAN Jan

Leefmilieu, juli-augustus 1993, V.16, (4), 135-140

Dit artikel handelt over de waterverontreinigingsheffing vanaf 1990 tot nu. In 1990 werd voor het eerst gebruik gemaakt van de door art. 110, par. 2 van de Grondwet toegekende fiscale bevoegdheid om een heffing op de waterverontreiniging in te voeren. Toen ging het nog een gemengd stelsel van retributies en heffingen die juridisch al duidelijk de aard vertoonden van een effectieve belasting, onderworpen aan de regels van het fiscaal recht.
Door het programmadecreet 21.12.1990 werd de invoering van de heffingen veralgemeend, in de zin dat vanaf 1991 ook al de ondernemingen aan de heffingsplicht werden onderworpen. De toepassing van de heffingen bevond zich in 1991 op dat punt nog in een inloopfase.
Het daaropvolgende programmadecreet 25.06.1992 heeft hiermee rekening gehouden. Vanaf 1992 wijkt de heffingsregeling op bepaalde punten af van deze van 1991. De auteur bespreekt de meest in het oog springende verschillen.
In het programmadecreet van 1992 is ook de procedure van rechtsgeldige aangifte of melding besproken. Een rechtsgeldig ingediende aangifte of melding die vermoed wordt juist te zijn, mag door de administratie enkel nog via een geëigende rectificatieprocedure worden rechtgezet. De persoon op wiens naam de heffing is ingekohierd kan zowel tegen de eigenlijke heffing, als tegen de eventueel opgelegde administratie boete opkomen door middel van een bezwaar. Over dit bezwaar moet dan principieel binnen één jaar na indiening ervan door de administratie een gemotiveerde beslissing genomen zijn.
In 1993 wordt door de heffingsregeling rechtstreeks ingegrepen in de uitstoot van de zware metalen.