236282 | STOFFELS Jef en crts / Vlaamse Gewest en stad Hoogstraten
R.v.St., 26 november 2008, 10e K., nr. 188221

Ook bij gebreke van een uitvoeringsbesluit, zijn de betrokken overheden verplicht om de watertoets uit te voeren. De omstandigheid dat op het ogenblik van het nemen van de bestreden beslissing er nog geen reglementair kader was omtrent de watertoets en er nog geen sprake was van de befaamde 'beslissingsboom' waarbij nu elke beslissing omtrent de watertoets wordt aan voorgelegd, verandert daar niets aan.

De minister bevoegd inzake ruimtelijke ordening kon vanaf de datum van de inwerkingtreding van het decreet 18.07.2003 betreffende het algemeen waterbeleid (DIWB) geen plan meer goedkeuren zonder zich ervan te vergewissen dat aan de vereisten van het decreet was voldaan.
De Vlaamse regering kan algemene richtlijnen uitvaardigen en nadere regels vaststellen, zowel in verband met de criteria om vast te stellen dat handelingen of activiteiten een schadelijk effect veroorzaken, als in verband met het bepalen van de gepaste voorwaarden om het schadelijk effect te vermijden, te beperken, te herstellen of te compenseren. Ook bij gebreke van een uitvoeringsbesluit, zijn de betrokken overheden verplicht om in de in art. 8, par. 1 van het DIWB bedoelde gevallen de watertoets uit te voeren.

Uit art. 8, par. 1 en 2 DIWB volgt dat een beslissing waarbij een plan wordt goedgekeurd, een formele motivering dient te bevatten waaruit blijkt dat de in art. 8, par. 1 van het decreet bedoelde watertoets is uitgevoerd en dat uit die motivering meer bepaald moet blijken, hetzij dat uit de ordening die met het plan wordt beoogd geen schadelijke effecten kunnen ontstaan als bedoeld in art. 3, par. 2, 17/ van het decreet, hetzij dat zulke effecten wel kunnen ontstaan, maar dat die door het opleggen van gepaste voorwaarden zoveel mogelijk worden beperkt of hersteld. Daarbij mag enkel met de formeel uitgedrukte motieven rekening worden gehouden.

Aangezien uit het bestreden ministerieel besluit niet blijkt dat de bevoegde overheden zich ervan vergewist hebben dat uit het bestreden bijzonder plan van aanleg geen schadelijk effect voor het milieu voortvloeit of dat, indien daaruit wel een dergelijk effect voortvloeit, dit zoveel mogelijk beperkt of hersteld wordt door maatregelen die in het plan worden vastgesteld, dient te worden vastgesteld dat het eerste bestreden besluit is genomen met miskenning van de vereisten inzake de watertoets.