326277 | 21.12.2018 Dec. houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2019 - Omgeving - Dec. 18.07.2003 betr. het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15.06.2018 (art. 18-28)
Min.-President van de Vlaamse regering en Vlaams minister van Buitenlands Beleid en Onroerend Erfgoed, BOURGEOIS Geert *
et al.

BS 2018-12-28, V.188, (304), 105554-105556

Er worden onder meer wijzigingen aangebracht aan de vrijstellingen verleend door de Vlaamse Milieumaatschappij. Ook worden de criteria voor het onderscheid tussen klein- en grootverbruikers herzien. Rechtspersonen met een beperkt drinkwaterverbruik blijven kleinverbruikers en moeten geen heffingsaangifte indienen. Er worden ook maatregelen genomen om te voorkomen dat een heffingsplichtige een debietmeter voor watergebruik terugdraait en op nul zet.

Er wordt in eenzelfde vrijstelling voorzien voor het gebruik van oppervlaktewater uitsluitend voor thermische energieopslag en teruglozing ervan in hetzelfde oppervlaktewater. Vrijstellingsgerechtigd is de heffingsplichtige die in het bezit is van een omgevingsvergunning voor het gebruik van oppervlaktewater uitsluitend voor thermische energieopslag en teruglozing ervan in hetzelfde oppervlaktewater overeenkomstig rubriek 3.7 van de indelingslijst opgenomen als bijlage 1 bij VLAREM II.

De lozing van bemalingswater in de openbare riolering met een debiet tot en met 10 m³ per uur ongeacht de duur ervan voortaan vrijgesteld van de heffing.

Het lagere eenheidstarief wordt van toepassing verklaard op het lozen van ander huishoudelijk afvalwater dan huishoudelijk afvalwater dat afkomstig is van woongelegenheden, met inbegrip van de erbij horende afvalwaterzuiveringsinstallatie voor zover het debiet maximaal 600 m³/jaar bedraagt.

Art. 4.2.2.1.3 wordt gewijzigd om een efficiëntere inning van de heffingen te verzekeren. Art. 4.2.2.1.4 herformuleert de opgelegde procedure voor de verlenging van het nullozerstatuut.

De criteria voor het onderscheid tussen klein- en grootverbruikers worden herzien. De regeling voor de heffing op de waterverontreiniging wordt beter afgestemd op de grondwaterheffing door het pompvermogen van de eigen waterwinning niet meer te gebruiken als criterium voor het onderscheid tussen groot- en kleinverbruikers. Volgens de gewijzigde indeling worden de heffingsplichtigen die natuurlijke personen zijn met een totaal jaarwaterverbruik van minder dan 500 m³ als kleinverbruiker beschouwd. In tegenstelling tot vroeger wordt het verbruik uit de eigen waterwinning en het gefactureerde drinkwaterverbruik samengeteld om uit te maken of een heffingsplichtige kleinverbruiker of grootverbruiker is. Op basis van die nieuwe indeling wordt elke heffingsplichtige die dezelfde hoeveelheid water verbruikt gelijk behandeld.

Er wordt een meldingsplicht ingevoerd voor het verbreken van de verzegeling waarvoor de heffingsplichtige het formulier moet gebruiken dat de maatschappij ter beschikking stelt. Op die manier wordt de heffingsplichtige verplicht de voor de controle nuttig geachte gegevens te verstrekken. In de praktijk wordt regelmatig vastgesteld dat de heffingsplichtige een debietmeter terugdraait en op nul zet. Het resetten van tellers wordt ontraden door geresette tellerstanden voor de bepaling van het grondwaterverbruik uit te sluiten.

In het decreet 18.07.2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15.06.2018, worden de art. 4.2.1.1.4, 4.2.1.1.6., 4.2.1.2.2., 4.2.2.1.3., 4.2.2.1.4., 4.2.2.2.1., 4.2.2.3.8., 4.2.2.5.2., 4.2.3.1. en bijlage 5 gewijzigd.

 

 link