276327 | x / Deputatie van de provincieraad van West-Vlaanderen
R.v.Vergunningsbetwistingen, 21 november 2012, 4e K., nr. A/2012/0489

De gevraagde afsluiting (de bestreden stedenbouwkundige vergunning) heeft als enige functie het bouwperceel af te sluiten ten aanzien van het buurperceel. De afsluiting voor 'de laatste 7 meter' zou worden geplaatst op het talud van de rivier. Uit de toelichting blijkt dat alle bouwwerken en vaste inrichtingen op de oppervlakte van de oeverzone moeten worden vermeden. De uitzonderingen op die regel dienen derhalve op een beperkte wijze geïnterpreteerd.

In art. 3, par. 2, 6°, van het decreet 18.07.2003 betreffende het integraal waterbeleid wordt het begrip 'oppervlaktewaterlichaam' gedefinieerd als 'een onderscheiden oppervlaktewater, zoals een meer, een wachtbekken, een spaarbekken, een stroom, een rivier, een kanaal, een overgangswater, of een deel van een stroom, rivier, kanaal of overgangswater'. In hetzelfde decreet wordt onder 'talud' begrepen: strook land binnen de bedding van een oppervlaktewaterlichaam vanaf de bodem van de bedding tot aan het begin van het omgevende maaiveld of de kruin van de berm (art. 3, par. 2, 42°). Art. 9, par. 1, lid 1, van hetzelfde decreet bepaalt dat de oeverzone van elk oppervlaktewater-lichaam, met uitzondering van de waterwegen, ten minste de taluds ervan omvat.

Het gevraagde heeft geen enkel uitstaans met een mogelijke functie van de betrokken oeverzone en kan niet beschouwd worden als een constructie die bij wijze van uitzondering kan worden toegelaten op grond van art. 10, par. 1, 5° van het decreet 18.07.2003 betreffende het integraal waterbeleid.