36116 | 27.08.1991 V. nr. 257 (Vl. R.): Polders en Wateringen - Schadelijke ruimingsspecie
Gemeenschapsmin. van Leefmilieu, Natuurbehoud en Landinrichting, KELCHTERMANS Theo
VAN LOOY Jef

V. en A., Vl. R., 11.10.1991,1990-91, (21), 1034-1035

Kan de Polders en Wateringen een meerkost van soms het veelvoud van de eigenlijke ruimingskost rechtstreeks verhalen op de producent van schadelijke ruimingsspecie of kan die meerkost alleen worden verhaald op de gemeente of de provincie al naargelang de categorie van de waterloop? Is het verantwoord dat Polders en Wateringen de meerkost moeten prefinancieren? Mogen Polders en Wateringen intresten aanrekenen aan de provincies en de gemeenten die de normale betalingstermijn van de terugbetaling overschrijden? Wat de ruiming betreft van onbevaarbare waterlopen gelegen binnen het gebied van een polder of een watering, staat het de polders en de wateringen in theorie vrij voor wat de onbevaarbare waterlopen andere dan deze van eerste categorie betreft, met andere woorden andere dan deze beheerd door het Vlaams Gewest, deze te ruimen zonder dat zij het voordeel van de wet vragen. Aangezien geen geval bekend is waarbij de polders of de wateringen geen toepassing van het voordeel van de wet vragen, is het hierna gegeven antwoord alleen van toepassing op de gevallen waar het voordeel van de wet werd gevraagd en verkregen. Krachtens art. 18 van de wet van 28.12.1967 op de onbevaarbare waterlopen is deze wet, in gebieden van de polders en de wateringen, immers alleen van toepassing op onbevaarbare waterlopen beheerd door het Vlaams Gewest. Dit betekent onder meer dat de ruiming van de andere waterlopen dan deze van eerste categorie normaliter gebeurt door en op kosten van de polder of de watering voor zover zij binnen het gebied van de polder of de watering gelegen zijn. Polders en Wateringen kunnen echter, aldus lid 2 van art. 18 van de wet van 28.12.1967, op hun verzoek, van de bestendige deputatie van de provincie 'het genot van de toepassing van de wet verkrijgen wat betreft de classificatie (in tweede of derde categorie) van de op hun gebied gelegen waterlopen en de verdeling van de kosten voor de gewone werken'. Krachtens de wet zijn ruimingswerken gewone werken. De kosten voor de verwijdering van de schadelijke ruimingsprodukten, bedoeld in art. 17, par. 4, lid 3 van voornoemde wet, maken deel uit van de kosten die door de watering of de polder gemaakt worden voor de ruiming. Bij toepassing van art. 18, lid 2 in fine, worden deze totale kosten krachtens art. 8 van dezelfde wet gedragen door de openbare besturen die door de wet voor de geclassificeerde onbevaarbare waterlopen principieel met de uitvoering van de gewone ruimingswerken belast zijn. Aldus dient te worden gesteld dat het aan de provincie of de gemeente toekomt de ruimingskosten, inclusief de kosten voor de verwijdering van de schadelijke specie te dragen. Het is evenwel aan de provincie of de gemeente te oordelen of zij menen een bijdrage in die (meer)kosten ten laste te moeten leggen van de privaat- of publiekrechtelijke persoon die gebruik maakt van de waterloop om schadelijke produkten af te voeren, in verhouding tot de verzwaring van de kosten van de werken die het gevolg zijn van het gebruik van de waterloop. Deze mogelijkheid tot het laten bijdragen in die kosten wordt eveneens toegestaan door art. 8 van voornoemde wet en het lid 2 van dit art. schrijft voor wie die bijdrage moet betalen. Het KB van 29.11.1968 houdende vaststelling van de procedure bij de onderzoeken de commodo et incommodo voorgeschreven door de voormelde wet, bepaalt, in uitvoering van art. 19 van deze wet, de procedure daartoe. Voor zover de polder of de watering het voordeel van de wet gevraagd en verkregen heeft, de bedoelde m eerkost alleen door de provincie of de gemeente kan worden verhaald op de producent van de schadelijke ruimingsspecie. Nopens de vraag of het verantwoord is dat de polders en de wateringen de meerkost moeten prefinancieren, wordt het mechanisme van de prefinanciering vrij algemeen toegepast en lijkt het verantwoord wanneer de periode tussen de prefinanciering en de terugbetaling door de provincie of de gemeente niet abnormaal lang is. Wat de provincies betreft kan toch door samenlezing van de art. 80 en 85 van de wetten op de polders en de wateringen en de art. 66 en 69 van de provinciewet besloten worden dat de prefinanciering ten laatste afloopt op het einde van het begrotingsjaar waarop de provincieraad de uitgaven zoals bedoeld in art. 69, punt 6 van de provinciewet heeft gebracht. Aangezien nu de provinciale overheid zelf de eerste toeziende overheid is van de polders en de wateringen, en de begrotingen, de rekeningen en de belastingsrol van de polders en de wateringen goedkeurt, kan of zou het de provinciale overheid niet mogen ontgaan wanneer deze besturen buitengewone zware lasten moeten dragen door het feit dat de provincie zelf of de gemeenten laattijdig zijn bij de terugbetaling van de kosten aan de polders en de wateringen. Aangezien de door art. 8, lid 1, eerste zin van de voornoemde wet opgelegde verplichting tot het betalen van de kosten betekent dat alle kosten voor de werken moeten gedragen worden, is de polder of de watering bij het indienen bij de provincie of de gemeente van haar kostenstaat, gerechtigd voorbehoud te maken voor eventuele verwijlintresten wanneer ofwel de overeengekomen betaaltermijn of het begrotingsjaar waarop de uitgaven werden geplaatst, afgelopen is. Het komt dan ook voor dat de polders en de wateringen desgevallend kunnen optreden als elke andere schuldeiser en de schuldenaar kunnen aanmanen te betalen, ja zelfs in gebreke stellen, en hierbij de normale verwijlintresten kunnen vorderen tot op het ogenblik van de betaling.