Paper

 

 “Lokale en regionale belastingen”

 

  

DE FISCALE BEVOEGDHEID VAN

POLDERS EN WATERINGEN

 

  

 

 

Wendy Altobello

December 2005

2de lic. Rechten

Inhoud

 

Inleiding                                                                                                                     

1. Begrip “polders en wateringen”                                                                                     

2. Huidige toepasselijke wetgeving                                                                                   

3. Belastingbevoegdheid van deze overheden                                                            

3.1. Belasting of retributie                                                                                    

3.2. Beginselen waar ook deze belasting rekening mee moet houden                   

3.2.1. Grondwettelijke beginselen                                                               

3.2.1.1. Legaliteitsbeginsel                                                                  

3.2.1.2. Annaliteitsbeginsel                                                                 

3.2.1.3. Gelijkheidsbeginsel                                                                

3.2.2. Het territorialiteitsbeginsel als algemeen aanvaard beginsel              

3.3. Beperkingen waar ook deze belasting aan onderworpen is                            

3.3.1. Vereiste van financiële behoefte                                                       

3.3.2. Geen belasting op staatsgoederen                                                     

3.3.3. Vereiste van fiscaal doel                                                                    

4. Organisatie van de belastingheffing                                                                       

      4.1. Vestiging van de geschotten                                                                          

               4.1.1. Het kohier                                                                                         

               4.1.2. De goedkeuring van de belastingrol                                                  

               4.1.3. Het aanslagbiljet                                                                                

      4.2. Omslag en verdeling                                                                                      

      4.3. Vrijgestelde gronden                                                                                      

      4.4. De belastingplichtige                                                                                     

      4.5. Waarborgen van invordering                                                                         

               4.5.1. Hoofdelijkheid                                                                                  

               4.5.2. Art. 73                                                                                               

               4.5.3. Algemeen voorrecht en wettelijke hypotheek                                   

      4.6.Bezwaar en verhaal                                                                                        

5. Conclusie over de meest recente fiscale problemen                                               

Bibliografie                                                                                                                 

Bijlagen                                                                                                                      

 


 

Inleiding

Met deze paper wordt beoogd de wetgeving en juridische problematiek van de belastingbevoegdheid van de polders en wateringen weer te geven. Dit echter mede tegen de gedeeltelijk vernieuwde juridische achtergrond die voor deze besturen gecreëerd werd. De Kaderrichtlijn betreffende het waterbeleid van de EU van 23 oktober 2000 en het naar aanleiding hiervan uitgevaardigd “decreet betreffende het integraal waterbeleid” van 18 juli 2003 hebben ook op de polders en wateringen een bepaalde invloed, zij het in beperkte mate. Het is dan ook het objectief van deze paper om de huidige toestand, de huidige regelgeving en de eventuele gevolgen daarvan te becommentariëren. Om toch een zo volledig mogelijk beeld te geven op de huidige mogelijke twistpunten met polders en wateringen zullen voornamelijk minder recente wetsbepalingen en de gevolgen ervan besproken worden. Bepaalde gegevens in deze paper opgenomen waren niet beschikbaar via de gebruikelijke kanalen en zijn mij ter beschikking gesteld door diverse instanties. Speciale dank gaat dan ook uit naar de heer Frans Creemers van de Vereniging van Vlaamse polders en wateringen, de heer Marc Martens, provinciegriffier Limburg voor de inzage in de beslissingen van de bestendige deputatie en de heer Wim Raeymaekers, jurist aan het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement Leefmilieu en Infrastructuur voor het meedelen van de visie van de Vlaamse Gemeenschap met betrekking tot belasting van polders en wateringen op overheidsgoederen. Hun informatie was bijzonder waardevol en heeft deze paper een meerwaarde gegeven die het gebrek aan relevante gepubliceerde rechtspraak heeft kunnen compenseren.  
 

1. Begrip “polders en wateringen”

Eenvoudig uitgedrukt is een polder een drooggelegd stuk zee of rivier, een door mensen gecreëerd stuk land. De openbare instelling die instaat voor het onderhoud hiervan heeft dezelfde benaming. Een watering is de openbare instelling die instaat voor het onderhoud en de bescherming van gebieden waar het risico op wateroverlast hoger is dan in andere gebieden.  De formele definitie die in de wateringen- en de polderwet aan deze besturen gegeven is, schept minder duidelijkheid en moet samengelezen worden met het decreet betreffende het integraal waterbeleid, hierna afgekort als DIWB[1]. Dit wordt op pagina 3 nog toegelicht.

De taken van de polders waren aanvankelijk het beschermen van dijken en duinen tegen water dat van buiten naar binnen dreigt te komen, voornamelijk bij hoogtij. Maar het Vlaams Gewest neemt deze taak tegenwoordig rechtstreeks waar. Zodoende hebben polders en wateringen nagenoeg dezelfde taken, ook al erkent de wet hun als onderscheiden besturen. Zij oefenen een opdracht van algemeen belang uit, met name het reinigen van waterlopen, het versterken van oevers, het draineren van landbouwgronden e.d. Dit om de gronden binnen hun ambtsgebied te beschermen of te verbeteren met het zicht op landbouw. Om deze opdracht uit te oefenen kunnen deze openbare instellingen belastingen heffen. Hierover volgt een specifieke uiteenzetting op pagina 5. België kent op dit moment nog 104 verschillende polders en wateringen, dus 104 publieke instellingen die instaan voor bovengenoemde taak[2].

 

Deze besturen bestonden al in de middeleeuwen, alhoewel ze toen ontstonden als privaatrechtelijke instanties. Personen die een belang hadden in gronden, gelegen in gebieden met een hoog risico op wateroverlast, realiseerden zich al snel dat een efficiënte bescherming tegen deze overlast enkel gecreëerd kon worden door samenwerking. Zo ontstonden verenigingen. Niet enkel ter bescherming tegen wateroverlast, anderen ook ter drooglegging van stukken zee of rivier, de zogenaamde polders. Deze privaatrechtelijke besturen inden bij hun “ingelanden” belastingen ter financiering van de noodzakelijke werkzaamheden.

 

Slechts in het begin van de 19de eeuw werden deze verenigingen en hun belastingbevoegdheid opgenomen in formele regelingen, waardoor ze hun privaatrechtelijk karakter verloren en publieke instellingen werden[3]. Zij zijn territoriaal, functioneel gedecentraliseerde openbare besturen met eigen organen zoals een algemene vergadering en een bestuur en met eigen personeel waaronder de ontvanger-griffier en eventueel een sluismeester of sluiswachter[4].

 

2. Toepasselijke wetgeving

De polders en de wateringen kennen sinds de jaren ’50 een eigen en aparte regelgeving. Voor de wateringen geldt nog steeds de wateringenwet, voor de polders de polderwet[5] [6].

Het verdient vermelding dat de regelgeving op de polders en wateringen lichtjes aangepast is. Dit in het kader van het DIWB van 18 juli 2003 dat tot doel heeft een harmonisatie tot stand te brengen tussen het menselijk gebruik van water en het herstel of behoud van de watersystemen, niet enkel met het oog op de huidige leefwereld, maar ook rekening houdend met de toekomst en toekomstige generaties. Met dat doel voor ogen zijn de definities van polders en wateringen dan ook aangepast. Het decreet is uitgevaardigd in het licht van de “Kaderrichtlijn water” van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000[7]. Deze richtlijn verschilt van vorige richtlijnen inzake waterbeleid omdat het streeft naar gebiedsgericht waterbeleid waar de vorige richtlijnen een functioneel waterbeleid behelsden.

 

Het DIWB volgt de richtlijn wat dit gebiedsgericht beleid betreft en gebruikt hiervoor de stroomgebiedbenadering. Deze benadering leidt tot het opdelen van het gewest in verschillende niveaus[8]. Het meest uitgestrekte niveau is het stroomgebiedenniveau, verder opgesplitst in bekkenniveaus die nog verder opgedeeld worden in deelbekkenniveaus om het waterbeleid ook effectief lokaal te kunnen toepassen[9]. Het zijn deze deelbekkenniveaus die in dit rapport enig belang hebben omwille van hun samenstelling.

De deelbekkens zijn namelijk samengesteld uit vertegenwoordigers uit het Vlaams Gewest, de provincies en gemeenten waar zij geheel of gedeeltelijk mee samenvallen en de polders en/of wateringen in wiens ambtsgebied zij voornamelijk gelegen zijn. Een deelbekken staat in voor het opstellen van een deelbekkenbeheerplan, ook waterhuishoudplan genoemd. Dit betekent dat de polder en/of watering, vertegenwoordigd in een deelbekken, meewerkt aan het opstellen van zo’n waterhuishoudplan voor een geheel deelbekken, terwijl haar eigen ambtsgebied vaak kleiner is dan het deelbekken[10]. Dit is op zich niet problematisch, ware het niet dat gronden van het deelbekken, die niet binnen de polder of watering liggen, door deze overheden ook niet belast kunnen worden, terwijl zij vaak toch nut hebben uit de werken die deze lokale besturen uitvoeren en vaak zelfs oorzaak zijn van de noodzakelijke werken. Dit is vaak het geval voor wateringen die enkel bevoegdheid hebben over de stroken grond, grenzend aan een waterloop, maar niet over de hoger gelegen gronden, terwijl het afvloeiend water precies van deze hoger gelegen gronden afkomstig is. De Vereniging van Vlaamse polders en wateringen pleit daarom al ettelijke jaren voor de uitbreiding van de ambtsgebieden tot de volledige deelbekkens. Momenteel zijn ze slechts voor een beperkt gebied van het deelbekken bevoegd, waarmee ze dus belastingbijdragen van het overige gebied mislopen, terwijl ze wel een grote bijdrage leveren in het opstellen van het waterhuishoudplan van het volledige deelbekken.

 

Wat de fiscale aangelegenheden betreft is niet helemaal duidelijk welke wetgeving hiervoor in acht moet worden genomen. De artikelen 65 tot en met 103 van de wateringen- en de polderwet regelen de vestiging en de invordering van de belasting en de vervolging. Zoveel is duidelijk.

Problematischer is de regeling met betrekking tot de geschillenprocedure.

Art. 68 van beide wetten verwijzen namelijk naar de wet van 22 januari 1849  en de wet van 22 juni 1865 inzake respectievelijk voorziening in cassatie en het bezwaarschrift. Maar in de wet van 23 december 1986 worden deze wetten opgeheven[11] [12]. Deze laatstgenoemde wet is echter niet van toepassing op de polders en wateringen, zo is expliciet bepaald in de voorbereidende stukken[13]. De betwisting bestaat over het al dan niet opgeheven zijn van deze wetten wat betreft de polders en wateringen. Er zijn auteurs die beweren dat de wetten opgeheven zijn, ook voor de polders en wateringen[14]. Anderen zijn de mening toegedaan dat ze wel nog gelden voor deze besturen[15]. In dit rapport zal de geschillenprocedure kort beschreven worden vanuit het laatste standpunt.

 

 

 

3. Belastingbevoegdheid van deze overheden

 

3.1.           Belasting of retributie

De polders en wateringen krijgen hun bevoegdheid tot het heffen van belastingen direct uit art. 173 GW. Dit artikel gebruikt het woord “retributie”, doch de polder- en de wateringenwet bepalen in art. 65 dat het hier om een belasting gaat. Niet enkel is men het er in de rechtsleer over eens dat de heffing in casu dient voor diensten van algemeen nut, ook het Hof van Cassatie heeft de heffing gekwalificeerd als een, zelfs directe, belasting[16]. Rechtspraak van de bestendige deputatie van Limburg stelt ook dat de belasting een specifiek doel heeft, namelijk de financiering van de onderhoudskosten maar dat “hieruit niet volgt dat de belasting moet worden opgesplitst en beschouwd als vergoeding of betaling voor het onderhoud van de watering ter hoogte van ieder belast perceel afzonderlijk”[17]. De belasting dient dus voor het algemeen onderhoud van het ambtsgebied. Rekening houdend met de criteria die de Raad van State gebruikt voor de kwalificatie van een heffing als retributie, is het inderdaad duidelijk dat het hier om een belasting gaat[18].

 

3.2.          Beginselen waarmee ook deze belasting rekening moet houden

Belastingen kunnen omschreven worden als “eenzijdige financiële verplichtingen, die door de daartoe grondwettelijk gemachtigde overheden worden opgelegd aan de personen die een band hebben met hun grondgebied, teneinde in de openbare uitgaven als geheel genomen te voorzien.”[19]

 

Ook op deze belasting zijn de algemene beginselen van fiscaal recht van toepassing[20]. Enkelen hiervan zijn grondwettelijk opgenomen zoals het legaliteitsbeginsel, het annaliteitsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Anderen zijn niet in een wettekst vastgelegd maar worden toch algemeen aangenomen op voorwaarde dat er niet van afgeweken wordt in een wet. Voorbeeld  hiervan is het territorialiteitsbeginsel. De beginselen worden hier met concrete toepassing op de polders en wateringen, kort uitgelegd.

 

3.2.1      Grondwettelijke beginselen

 

3.2.1.1.  Legaliteitsbeginsel (art. 170 G.W.)

De algemene regel dat geen belasting geheven mag worden zonder een formele wettelijke basis geldt ook in deze materie. Van Houtte schrijft hierover dat wanneer niet-politieke lichamen, die de polders en wateringen zijn, de macht hebben verplichte bijdragen op te leggen, dit gebeurt door middel van toestemming van het orgaan dat de leden van dat niet-politiek lichaam vertegenwoordigt[21]. De polders en wateringen mogen enkel deze belastingen invoeren die de bepalingen in de respectievelijke wetten toestaan. Dit betekent dat er grenzen zijn wat betreft de belastbare materie, de vestigingswijze, de invordering en vervolging enz. Sinds de bijzondere wet van 1980 zijn het de gewesten die deze bepalingen mogen wijzigen door middel van decreet[22]. Het legaliteitsbeginsel staat er borg voor dat belastingen enkel ingevoerd kunnen worden door organen die rechtstreeks verkozen zijn en dat uitvoerende organen niet willekeurig belastingen op zouden leggen. Hieraan is voor de polders en wateringen voldaan doordat het de algemene vergadering is die jaarlijks beslist of een heffing noodzakelijk is[23]. Want de algemene vergadering bestaat uit stemgerechtigde ingelanden. Stemgerechtigde ingelanden zijn eigenaars van een zakelijk recht over een stuk grond die een bepaalde oppervlakte moet hebben. De vereiste oppervlakte hangt af van de uitgestrektheid van de polder of watering. Ook ingelanden die niet de vereiste oppervlakte grond hebben kunnen in de algemene vergadering een stem krijgen door zich te groeperen met meerdere kleine ingelanden. De juiste oppervlaktes zijn weergegeven in art. 14 Polderwet en art. 15 Wateringenwet[24].

 

3.2.1.2.       Annaliteitsbeginsel (art. 171 G.W.)

Een belasting kan slechts voor een jaar ingevoerd worden, zo bepaalt de grondwet. Wil men de belasting in het jaar erna handhaven, dan moet ze opnieuw gestemd worden. Vaak gebeurt dit niet als dusdanig maar wordt in de begrotingswet, die ook ieder jaar gestemd wordt, verklaard dat de fiscale wetgeving zoals ze gold, nog van kracht blijft[25]. Voor de polders en wateringen is deze verplichting opgenomen in art. 65 van beide wetten die bepalen dat de belastingvoet jaarlijks moet worden vastgesteld maar ook in art. 22 van beide wetten die stellen dat de begroting jaarlijks opgesteld wordt.

Een uitzondering hierop echter, is art. 70 van de polder- en de wateringenwet. Dit artikel staat toe dat buitengewone belastingen over verscheidene dienstjaren worden verdeeld, mits goedkeuring van de bestendige deputatie. Dit is in strijd met art. 171 G.W[26].

 

3.2.1.3.       Gelijkheidsbeginsel (art. 172 G.W.)

Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat burgers die zich in een zelfde situatie bevinden ook op een zelfde wijze belast worden. Willekeurig, bepaalde personen meer belasten en anderen minder of helemaal niet is strijdig met het gelijkheidsbeginsel. De vereiste van fiscaal doel, dat over het algemeen aan belastingen gekoppeld wordt, heeft als objectief het risico op de schending van het gelijkheidsbeginsel te minimaliseren[27]. Meer concreet betekent dit dat er geen belasting gehoffen mag worden die gefundeerd wordt door niet-fiscale doeleinden. Zo mag men bijvoorbeeld niet enkel de landbouwgronden belasten ook al zouden zij het grootste deel van een watering uitmaken, omdat dit impliciet enkel de boeren treft en niet de rest van de ingelanden, terwijl ook deze profijt halen uit de werken die de watering uitvoert. Nochtans kennen de polders en wateringen hierop een nuance zonder het gelijkheidsbeginsel te schenden. De belasting mag namelijk differentieel vastgesteld worden zoals bepaald in art. 65 laatste lid van de polderwet en wateringenwet. Rechtvaardiging hiervoor is dat gronden meer of minder voordeel halen uit hun lagere of hogere ligging. De gronden worden daarom ingedeeld in categorieën die belast worden in verhouding tot het nut dat de werken hun biedt. Hier wordt dus het nutscriterium aangewend om de belastingvoet te bepalen. Alhoewel dit een afwijking van het gelijkheidsbeginsel lijkt, wordt er ook hier op toegezien dat de gelijkheid strikt gerespecteerd wordt. Binnen een categorie moeten alle erven op gelijke wijze aangeslagen worden. Deze differentiële belasting moet expliciet in het polder- of wateringenreglement vermeld worden volgens art. 65 van de respectievelijke wetten, zoniet kan de algemene vergadering niet tot een differentiële schaal besluiten[28]. Om willekeur te voorkomen heeft de bestendige deputatie hierover toezicht en is goedkeuring van de Executieve vereist[29].

 


3.2.2.   Het territorialiteitsbeginsel als algemeen aanvaard beginsel

Voornaamste bevoegdheidsbeperking wat betreft de belastingen van polders en wateringen heeft te maken met het territorialiteitsbeginsel. De artt. 65 wateringenwet en polderwet bepalen uitdrukkelijk dat op "al de erven binnen het gebied van de polder of watering" belastingen geheven mogen worden. Dit betekent dat de personen die belastingplichtig zijn over een zakelijk recht met betrekking tot grond, gelegen binnen het ambtsgebied van de polder of watering moeten beschikken. Belangrijk in dit opzicht is het feit dat de wateringen enkel de personen met een zakelijk recht over gronden mogen belasten, terwijl de polders hierop een uitzondering kennen. Art. 65, 3 polderwet voorziet uitdrukkelijk in de mogelijkheid om ook gebouwen te belasten. De polder moet dan wel concreet kunnen aantonen dat de gebouwen een rechtstreeks voordeel halen uit de uitgevoerde werken hetgeen meestal niet het geval is[30]. Overwegend zijn de werken van nut voor een hele polder. Slechts zéér uitzonderlijk dienen de werken slechts tot nut van enkele gebouwen. Deze exceptie wordt dus niet vaak toegepast. Volgens Pauwels is de gebouwenbelasting enkel mogelijk indien het in het huishoudelijk reglement is opgenomen omdat het een differentiëring onder de categorieën van erven is[31]. De reden waarom deze exceptie enkel toegepast kan worden op de polders is dat de wateringen als doel hebben de gronden te verbeteren en de gebouwen daar dus totaal buiten staan, zo werd bepaald bij de voorbereiding van de wetten[32].

Dit respect voor het territorialiteitsbeginsel verhindert dan ook een gemakkelijke oplossing wat betreft het probleem uitgelegd op pagina 3 met betrekking tot het niet samenvallen van de ambtsgebieden van de polders en wateringen met de deelbekkens waardoor ze vaak wel meewerken aan het opstellen van een huishoudplan voor het gehele deelbekken maar het gebied buiten hun ambtsgebied qua belastingen mislopen. Doordat de wet uitdrukkelijk bepaalt dat de belastingen enkel binnen hun gebied geheven mogen worden, is een uitbreiding van de ambtsgebieden tot de volledige deelbekkens onvermijdelijk, willen de kosten op een rechtvaardige manier onder alle ingelanden verhaald worden.

 

 

 

 

3.3. Beperkingen waar ook deze belasting aan onderworpen is

 

3.3.1.   Vereiste van financiële behoefte

Elke belasting moet worden verantwoord door een financiële behoefte” aldus De Jonckheere, Deketelaere en Plets[33]. Ook de polders en wateringen mogen enkel belastingen innen voor zover deze nodig zijn voor het uitvoeren van hun overheidstaak, namelijk het uivoeren van de werken. Het gaat hier om openbare besturen die instaan voor het welzijn van de gemeenschap, ook al hebben voornamelijk de ingelanden belang bij hun functioneren. Ze staan namelijk in voor een deel van het grondgebied wat betreft kwaliteit van de grond en bescherming tegen overstroming. Zo oordeelde het Hof van Cassatie in 1946 en maakte duidelijk dat belastingheffing enkel een rechtvaardiging vindt in het trachten het doel van de openbare besturen te bereiken[34].

 

3.3.2.   Geen belasting op staatsgoederen

Deze beperking is een vast gegeven met betrekking tot gemeentebelastingen. Maar inzake geschotten van polders en wateringen laat de regeling te wensen over. De polderwet noch de wateringenwet kent een regeling voor gronden of gebouwen die toebehoren aan de staat. Deze materie kent dan ook een aanzienlijke hoeveelheid rechtspraak en rechtsleer die niet altijd even eensgezind is.

Cassatierechtspraak van 1910 bevestigt de belastingvrijstelling ten behoeve van staatsgronden[35]. De reden hiervan zou zijn dat overheidsgronden of –gebouwen al bijdragen tot de opdracht van openbaar nut en dus uit zichzelf al belasting betalen[36]. Maar de redenering van Pauwels verdient hieromtrent ook enige aandacht. Hij stelt namelijk dat het geschot van de polders en wateringen een belasting is voor een welbepaald doel, namelijk het onderhoud van de gronden binnen hun gebied. “De openbare bestemming van de zaken die ten dienste staan van het algemeen belang” heeft hiermee niets te maken[37]. Alle gronden zouden dus gelijk behandeld moeten worden zonder onderscheid naar private of publieke eigenaar.

De gronden die de N.M.B.S. in concessie heeft van de overheid, zijn in het verleden vaak onderwerp geweest van discussies. Het is nochtans juridisch eenvoudig aangezien een concessie geen zakelijke rechten verleent, en de N.M.B.S. dus niet als ingelande aanzien kan worden. Art. 12 van de polder- en de wateringenwet bepaalt uitdrukkelijk dat een ingelande een houder is van een  zakelijk recht waaraan genot van de in het gebied van de watering of polder gelegen erven verbonden is. Ook het Hof van Cassatie is hierover heel duidelijk en stelt de N.M.B.S. vrij van geschotten[38].

Tegenwoordig gaat de discussie vaker om natuurgebieden, die omwille van hun openbaar karakter beweren vrijgesteld te moeten worden van de polder- of wateringenbelasting. Uit rechtspraak van de bestendige deputatie van Limburg blijkt duidelijk de neiging om hiermee in te stemmen. Zo stelt ze intercommunales vrij van geschotten in navolging van de vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie dat goederen van het openbaar en privaat domein, bestemd voor een openbare dienst van algemeen nut, vrijstelt van geschotten[39]. Dezelfde bestendige deputatie stelt ook militaire domeinen vrij van geschotten omwille van dezelfde reden[40]. De vrijstelling van natuurgebieden lijkt een logisch gevolg, ook al is hieromtrent geen gepubliceerde rechtspraak en blijkt het niet uit de rechtspraak van de bestendige deputatie van Limburg van de laatste jaren. In een arrest van 1986 oordeelt het Hof van Cassatie echter tegenovergesteld en stelt de goederen van de toenmalige Regie van Telefonie en Telegrafie niet vrij van geschotten[41]. Het hof oordeelt dat de bestendige deputatie die een artikel, dat vrijstelling tot een welbepaalde belasting verleent, naar analogie toepast op de polderbelasting, een onwettige gevolgtrekking maakt. In casu ging het om de bewering van de Regie dat haar goederen, bestemd voor een dienst van algemeen nut, niet onderhevig zouden zijn aan de polderbelasting.  De goederen van de Regie van Telegrafie en Telefonie, tegenwoordig Belgacom, die ook gebruikt worden voor een functie van openbaar nut, zijn volgens het Hof van Cassatie dus niet vrijgesteld van de polder- en wateringenbelasting. Doch het Hof is tot deze uitspraak gekomen omwille van de analogische redenering die de aanklagers maakten. Niet omwille van het feit dat de goederen niet in aanmerking zouden komen voor vrijstelling. Het middel was dus fout gekozen en mits een andere keuze had het Hof misschien wel tot vrijstelling besloten.

 

3.3.3.   Vereiste van fiscaal doel

Zoals op pagina 7 al vermeld is, moet ook de polder- en wateringenbelasting verbonden zijn aan een fiscaal doel. Indien ze gekoppeld is aan een niet-fiscaal doel is het risico op schending van het gelijkheidsbeginsel ontzettend groot, omdat het onderscheid van belastbaarstelling vaak als willekeurig aanzien zal worden. Ingelanden in een gelijke situatie moeten op gelijke wijze belast worden. Dit zal gemakkelijker te verwezenlijken zijn indien men gewoon een fiscaal doel voor ogen houdt.

 

4.     Organisatie van de belastingheffing

 

4.1. Vestiging van de geschotten

 

4.1.1. Het kohier

De belastingen van de polders en wateringen, ook wel geschotten genoemd, zijn kohierbelastingen[42]. Dit betekent dat de identiteit van de belastingplichtige en het verschuldigde bedrag op een lijst inschreven wordt, het kohier genoemd. Deze lijst wordt uitvoerbaar verklaard door de administratie en geeft aan het aanslagbiljet een uitvoerbare titel[43]. Het kohier wordt jaarlijks door het bestuur van de polder of watering voorbereid[44]. Vervolgens bepaalt art. 68 van beide wetten, is het de algemene vergadering die het kohier jaarlijks officieel opmaakt en vaststelt volgens de bepalingen in het reglement. Alhoewel er geen wettelijke regeling bestaat met betrekking tot verplichte vermeldingen in het kohier, is het aannemelijk dat deze de naam van de belastingschuldige, de grondslag en de verschuldigde belasting bevat[45].

 

4.1.2. De goedkeuring van de belastingrol

Het kohier moet goedgekeurd worden door de bestendige deputatie[46]. Deze kan het enkel goed- of afkeuren maar geen wijzigingen aanbrengen. Wel kan ze eventueel advies geven om bepaalde wijzigingen door te voeren maar deze moeten niet opgevolgd worden. Nochtans, merkt Van Severen terecht op, zal de gewenste wijziging gevolg krijgen aangezien de bestendige deputatie kan dreigen met de verwerping van de rol indien dat niet gebeurt[47].

 

4.1.3. Het aanslagbiljet

De belastingplichtigen worden op de hoogte gebracht van het door hen te betalen bedrag door middel van een aanslagbiljet. Dit is een uittreksel uit het kohier, dat opgemaakt wordt door de ontvanger-griffier, nadat de bestendige deputatie haar goedkeuring over de belastingrol gegeven heeft[48]. Ook hier is er geen bepaling omtrent gegevens die opgenomen moeten worden in het aanslagbiljet. Nochtans stellen Pauwels en Van Severen dat enkele bepalingen onontbeerlijk zijn zoals de datum van de beslissing van de algemene vergadering, de datum van de uitvoerbaarverklaring van het kohier door de bestendige deputatie, het kohierartikel, het bedrag van de belasting, de betalingstermijn, de plaats van betaling en het percentage van de nalatigheidsintresten[49]. Ook de minister van binnenlandse zaken achtte bepaalde vermeldingen van elementair belang zoals de grondslag, het tarief, de berekening en het bedrag van de belasting[50]. Een termijn waarbinnen dit aanslagbiljet bij de ingelanden moet terechtkomen, noch de wijze van verzending is wettelijk bepaald[51].

 

4.2.    Omslag en verdeling

Zoals uitgelegd op pagina 8 bepalen de artt. 65 wateringenwet en polderwet uitdrukkelijk dat op al de erven binnen het gebied van de polder of watering belastingen geheven mogen worden. De ligging in het poldergebied blijkt uit de lijst die door het bestuur wordt bijgehouden[52].  Onder erven worden alle gronden verstaan, bebouwd en onbebouwd. Ook het feit dat een perceel bouwgrond is en geen weiland, is niet relevant voor de belastbaarheid van het perceel[53]. Er wordt enkel rekening gehouden met de oppervlakte van het erf en de geschotten worden opgelegd pro rato agrorum, dus ‘zoveel per hectare”. In het reglement kan voorzien worden in een minimumbelasting per erf, dus indien het erf een kleinere oppervlakte heeft dan 1 hectare. Volgens Pauwels is deze werkwijze juridisch niet te rechtvaardigen maar art. 65 van beide wetten spreken de mogelijheid zeker niet tegen en ook de Minister van Landbouw laat deze werkwijze toe gezien de formulering van de artt. 65[54]. Wanneer een erf bebouwd is wordt geen rekening gehouden met het kadastraal inkomen, enkel met de oppervlakte van het erf waar het gebouw opstaat[55].  Nochtans voorziet art. 65, 3 polderwet uitdrukkelijk in de mogelijkheid om ook gebouwen te belasten. Maar zoals op pagina 8 verduidelijkt moet de polder dan wel concreet kunnen aantonen dat de gebouwen een rechtstreeks voordeel halen uit de uitgevoerde werken.

 

4.3.    Vrijgestelde gronden

Sommige gronden kunnen vrijgesteld worden van belasting indien dit in het reglement bepaald is[56].  Deze vrijstelling kan geheel of gedeeltelijk zijn en heeft voornamelijk betrekking op gronden die geen nut halen uit de werken van de polders en wateringen zoals laaggelegen, onvruchtbare gronden[57]. Ingelanden die vrijstelling willen bekomen door zich te beroepen op een oude titel met voorrechten worden echter niet tegemoetgekomen aangezien art. 188 G.W. deze impliciet opgeheven heeft omdat ze strijdig zouden zijn met art. 172 G.W. dat stelt dat inzake belastingen geen voorrechten ingevoerd kunnen worden. De al dan niet vrijstelling van staatsgronden werd reeds uitgelegd op pagina 9.

 

4.4.    De belastingplichtige[58] 

De belastingplichtige is de ingelande. Art. 12 van de polder- en de wateringenwet definieert ingelanden als “zij die een titel hebben van zakelijke rechten waaraan genot van de in het gebied van de watering/polder gelegen erven verbonden is.” Hierin zitten dus drie voorwaarden vervat, namelijk:

-          titularis zijn van een zakelijk onroerend recht;

-          dat genot verleent op een erf;

-          gelegen in de gebiedsomschrijving van de polder of watering;

Zo heeft de eigenaar wiens erf functioneert als wachtbekken en in beheer is door de provincie, onmogelijk nog genot van dat erf. Hij is zodoende niet belastingplichtig[59].

Onder de drie voorwaarden valt alleszins de onbezwaarde eigenaar, de erfpachter en de houder van een recht van gebruik van een erf aangezien deze drie categorieën een zakelijk recht op een onroerend goed hebben. De pachter echter, die wel het genot heeft van een onroerend goed,  heeft geen zakelijk recht. Art. 20 van de wet van 4 november 1969 tot beperking van de pachtprijzen stelt ook uitdrukkelijk dat de eigenaar de belasting niet op de pachter mag afwentelen. Voor de opstalhouder is het antwoord niet zo éénduidig te geven. De opstalhouder heeft een zakelijk recht op de opstallen maar niet op het erf waar deze op gevestigd zijn, hetgeen toch uitdrukkelijk vereist is in artt. 12 polder- en wateringenwet. Hieruit volgt dat de opstalhouder geen ingelande en dus niet belastingplichtig is. Nochtans beweert Vandenberghe dat de opstalhouder verplicht is niet enkel de belastingen op de opstallen maar ook op de gronden te betalen[60]. Het feit dat de polderwet de mogelijkheid biedt om gebouwen rechtstreeks te belasten onder de voorwaarde dat deze rechtstreeks nut halen uit de uitgevoerde werken, maakt de opstalhouder in zo’n situatie duidelijk belastingplichtig. De houder van een recht van bewoning van een huis is niet belastingplichtig aangezien hij slechts beschikt over een beperkt zakelijk recht dat hem enkel genot verleent op een huis doch niet op het erf waar het op gebouwd is. Dit ook weer met de uitzondering van de polderwet dat een geschot toch verschuldigd kan zijn op het huis indien dit rechtstreeks voordeel haalt uit de werken.

De vruchtgebruiker heeft ook een zakelijk recht en het genot van het erf hiermee verbonden. Ook hij is dus belastingplichtig. Wanneer men een erf als onbezwaarde eigenaar bezit en een ander erf slechts als vruchtgebruiker, en beide erven zijn kleiner dan één hectare, wordt men twee maal belast voor het minimumbedrag vastgesteld in het reglement. Zelfs al zou de geaccumuleerde oppervlakte van beide percelen ook nog kleiner zijn dan één hectare, dan nog zijn 2 aanslagen gerechtvaardigd omwille van de verschillende hoedanigheid van de gebruiker van het erf[61].

Men is belastingplichtig wanneer men op 1 januari van het dienstjaar eigenaar van het betrokken erf is, of een ander zakelijk recht erop heeft op die datum[62].

 

4.5.    Waarborgen van de invordering

 

4.5.1.   Hoofdelijkheid

De artt 66 en 67 van de polder- en wateringenwet verlenen aan deze besturen een hoofdelijke rechtsvordering tegen de eigenaars, erfpachters, opstalhouders, vruchtgebruikers en houders van een recht van gebruik van eenzelfde erf. De houder van een recht van bewoning is niet voorzien in de wet omdat in principe geen gebouwen doch enkel gronden aan de belasting onderworpen zijn[63]. Pauwels merkt terecht op dat binnen de polders dit wel mogelijk is en dat het in de polderwet dan ook moet gaan om een vergetelheid van de wetgever[64]. Ook moet opgemerkt worden dat hoofdelijkheid niet kan bestaan tussen de blote eigenaar en de vruchtgebruiker omdat de eerstgenoemde geen genot heeft van het onroerend goed[65]. De hoofdelijkheid heeft niet enkel betrekking op de verschuldigde belasting maar ook op de kosten en de intresten, zo bepaalt art. 66. van beide wetten. Verder verdient het ook vermeld te worden dat een erf in onverdeeldheid, niet gesplitst belast kan worden doch enkel hoofdelijk tegen alle onverdeelde eigenaars. Het spreekt wel voor zich dat slechts 1 van deze eigenaars de schuld moet betalen maar de ontvanger-griffier mag de aanslag tot alle mede-eigenaars richten. Wanneer de vruchtgebruiker sterft, zal de blote eigenaar terug belastingplichtig zijn. Indien dit meerdere blote eigenaars in onverdeeldheid zijn kunnen zij hoofdelijk belast worden[66]. Art. 67 stelt erfgenamen en erfopvolgers ook hoofdelijk aansprakelijk voor de schuld van de erflater.

 

4.5.2.   art. 73 polder- en wateringenwet

Dit artikel geeft de polders en wateringen een pandrecht op alle onroerende goederen van de belastingplichtige die in de polder of watering gelegen zijn en op al zijn roerende goederen, ook al bevinden deze zich buiten de polder of watering.

 

4.5.3.   algemeen voorrecht en wettelijke hypotheek

De polders en wateringen hebben een voorrecht op alle inkomsten en op de roerende goederen van de belastingplichtige alsook hebben ze een wettelijke hypotheek op zijn goederen die in de polder of watering gevestigd zijn en vatbaar zijn voor hypotheek. Deze waarborg wordt verschaft in art. 74 van beide wetten.

 

4.6.    Bezwaar en verhaal

De bestendige deputatie is de bevoegde rechtsinstantie om bezwaar aan te tekenen tegen de geschotten. Art. 68, 4 van beide wetten verwijzen naar de vorm en voorwaarden zoals bepaald in de wet van 22 juni 1865 betreffende de bezwaren inzake directe belastingen. Maar de wet van 6 juli 1987 heeft een nieuw artikel 104bis in de provinciewet ingevoegd die de procedure voor de bestendige deputatie regelt, telkens zij een rechtsprekende functie uitoefent.

Verhaal tegen de beslissingen van de bestendige deputatie is mogelijk via een voorziening in cassatie. Art. 68, 5 van beide wetten schrijven de procedure voor bepaald in artikel 4 van de wet van 22 januari 1849.  Zoals op pagina 4 beschreven, is er in de rechtsleer geen consensus over het feit of deze wet inderdaad nog van toepassing is op de polders en wateringen. De toonaangevende rechtsleer neemt aan van wel[67].

 

 

5. Conclusie over de meest recente fiscale problemen

Een van de vaak terugkerende bezwaren waar de bestendige deputatie mee geconfronteerd wordt is de hoofdelijkheid. Vooral na overlijden van de eigenaar zijn er vaak klachten over het feit dat één van de erfgenamen hoofdelijk aangesproken wordt. Ook de irrelevantie van de bestemming van de grond lijkt een onbegrijpelijk punt te zijn van vele eigenaars en bezitters van een zakelijk recht. Men denkt vaak dat enkel landbouwgrond aan de belasting onderhevig is. Voor de polders en wateringen zelf is het voornamelijk van belang dat in de toekomst hun ambtsgebieden uitgebreid worden tot de volledige deelbekkens waar ze gedeeltelijk mee samenvallen zodat ze niet enkel instaan voor de waterhuishouding van het gehele deelbekken maar ook recht hebben op dat gebied belastingen te heffen. Het laatste twistpunt dat minder recent is en al een behoorlijke geschiedenis aan rechtspraak kent is het feit dat onroerende goederen behorend tot het openbaar domein en deze behorend tot het privaat domein maar gebruikt voor een dienst van openbaar nut, door het Hof van Cassatie vrijgesteld worden van polder- en wateringenbelasting. De reden voor deze vrijstelling is niet erg overtuigend en is voor discussie vatbaar[68]. Ook het Vlaams Gewest is zich hiervan bewust maar wijst ook op het feit dat er een decreet nodig is om deze problematiek te wijzigen. Het Vlaams Gewest wijst voor wat betreft haar eigen domeinen van openbaar nut ook op het feit dat polders en wateringen in belangrijke mate door het gewest gesubsidieerd worden hetgeen de noodzaak om deze domeinen aan geschotten te onderwerpen enigszins relativeert. Voorlopig worden overheidsgoederen nog veelvuldig vrijgesteld van geschotten, tot grote ergernis van de polders en wateringen.

 

 

 

 

 

 

 


 

Bibliografie

 

Wetgeving

·         Richtlijn 2000/60/EG 23 oktober 2000 van het Europees Parlement en Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, PB. L. 22 december 2000, afl. 327, 1.

·         Wet 5 juli 1956 betreffende de wateringen, B.S. 5 augustus 1956.

·         Wet 3 juni 1957 betreffende de polders, B.S. 21 juni 1957.

·         Wet 23 december 1986 betreffende de invordering en de geschillen ter zake van provinciale en plaatselijke heffingen, B.S. 12 februari 1987.

·         Wet 22 januari 1849 qui modifie les lois sur les patentes, B.S. 24 januari 1849.

·         Wet 22 juni 1865 “relative à la compétence des deputations permanents pour statuer sur les reclamations en matière de contributions directes, B.S. 24 juni 1865.

·         Wet 6 juli 1987 tot wijziging van sommige bepalingen van de Provinciewet, B.S. 18 augustus 1987.

·         Decreet 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, B.S. 14 november 2003.

·         K.B. 30 januari 1958 houdende algemeen politiereglement van de polders en van de wateringen, B.S. 5 februari 1958.

 

Rechtspraak

·         Cass. 7 juni 1910, Pas. 1910, I, 335.

·         Cass. 9 december 1946, Pas. 1946, I, 466.

·         Cass. 26 september 1950, Pas. 1950, I, 23.

·         Cass. 14 maart 1961, Pas. 1961, I, 768.

·         Cass. 17 september 1963, Pas. 1964, I, 59.

·         Cass. 18 december 1981, Pas. 1982, I, 526.

·         Cass. 8 oktober 1984, Pas. 1985, I, 190.

·         Cass. 14 februari 1986, Pas. 1986, I, 739.

·         R.v.St. nr. 100.555, 7 november 2001, A.P.M. 2001, afl. 10, 229.

·         Rb. Brugge 12 december 1990, T. Not. 1991, 103.

·         Vred. Willebroek 27 juni 1980, T.Vred., 1982, 180.

·         B. Best. Dep. Limburg 11 december 2003, onuitg.

·         B. Best. Dep. Limburg 21 januari 2004, onuitg.

·         B. Best. Dep. Limburg 4 maart 2004, onuitg.

·         B. Best. Dep. Limburg 23 maart 2004, onuitg.

·         B. Best. Dep. Limburg 15 april 2004, onuitg.

·         B. Best. Dep. Limburg 19 oktober 2004, onuitg.

·         B. Best. Dep. Limburg 29 september 2005, onuitg.

·         B. Best. Dep. Limburg 19 oktober 2005, onuitg.

 

 

Rechtsleer

Boeken

·         COUTURIER, J.J., Peeters, B., Belgisch belastingrecht, Antwerpen, Maklu, 1999, 911 p.

·         DEKETELAERE, K., DE JONCKHEERE, M., PLETS, N., Lokale en regionale belastingen, Brugge, Die Keure, 2004, 214 p.

·         PAUWELS, A., Polders en wateringen, Brugge, Die Keure, 1988, 229 p.

·         TIBERGHIEN, A., Handboek voor fiscaal recht, Brussel, De Boeck en Larcier, 2004, 1369 p.

·         U.G. FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID, Gandaius Actueel X, Mechelen, Kluwer, 2004, 234 p.

·         VANDE LANOTTE, J., De bestendige deputatie als rechtsprekend orgaan, Brussel, Story-Scientia, 1990, 154 p.

·         VANDENBERGHE, H., Zakenrecht, Leuven, Wouters, 1996, 288 p.

·         VAN HOUTTE, J., Beginselen van Belgisch belastingrecht, Gent, Story-Scientia, 1979, 677 p.

 

Tijdschriftartikelen

·         BERCKX, P., “De rechtstoestandsregeling van het personeel der openbare besturen “polders en wateringen” ”, T.B.P., 1993, II, 581- 595.

·         FALYS, J., noot onder Cass. 14 juni 1960, J.T. 1961, 222.

·         MADDENS, F., “Polders en wateringen, nauwelijks bekende besturen”, Mil. Info, 1993, 8-11.

·         PAUWELS, A., “Aanpassing van de polderwetgeving”, De Gem., 1981, 56, 358-359.

·         PLETS, N., “De procedure van het fiscaal contentieux inzake lokale belastingen”, T.B.P., 1999, 390-410.

·         PLETS, N., “Polders en wateringen”, L.R.B., 2000/3, 99-127.

·         R.H., noot onder Cass. 9 december 1946, Pas. 1946, I, 466.

·         VAN ORSHOVEN, P., “De lokale belastingen in een nieuw kleedje”, R.W., 1987-88, 418.

·         VAN SEVEREN, J., “De geschotten, geheven door polders en wateringen”, Jura Falc., 1976-77, 481-507.

 

 

Websites

·         Vereniging van Vlaamse polders en wateringen, www.vvpw.be , laatste consultatie op 14 december 2005.

·         Provincie Antwerpen, www.provant.be, laatste consultatie op 1 december 2005.

·         Vlaams Integraal Wateroverleg Comité, www.viwc.be, laatste consultatie op 14 december 2005.

·         Aminal: de Vlaamse milieuadministratie, www.mina.be, laatste consultatie 16 november 2005.

·         Federale overheidsdienst binnenlandse zaken, www.ibw.fgov.be, laatste consultatie 22 oktober 2005.

·         De nieuwe polder van Blankenberge, www.polderblankenberge.be, laatste consultatie 2 december 2005.

 

 


 

[1] Decr. Vl. Prl. 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, B.S. 14 november 2003.

[2] Vereniging van Vlaamse polders en wateringen, www.vvpw.be, laatste consultatie 14 december 2005.

[3] A. Pauwels, Polders en Wateringen, Brugge, Die Keure, 1988, 1-7,  F. MADDENS, “Polders en wateringen, nauwelijks bekende besturen”, Mil. Info, 1993, 8-9.

[4] F. MADDENS. Polders en wateringen, nauwelijks bekende besturen, Mil. Info 1993, 9, De nieuwe polder van Blankenberge, www.polderblankenberge.be, laatste consultatie 2 december 2005.

[5] Wet 5 juli 1956 betreffende de wateringen, B.S. 5 augustus 1956.

[6] Wet 3 juni 1957 betreffende de polders, B.S. 21 juni 1957.

[7] Richt. Eur. Parl. en Raad E.G. 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, PB. L. 22 december 2000, afl. 327, 1.

[8] De afbakening van de verschillende niveaus is vastgelegd in het Besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2005 betreffende de geografische indeling van watersystemen en de organisatie van het integraal waterbeleid in uitvoering van Titel I van het DIWB.

[9] U.G. Faculteit rechtsgeleerdheid, Gandaius actueel X, Mechelen, Kluwer, 2004, 23.

[10] U.G. Faculteit rechtsgeleerdheid, Gandaius actueel X, Mechelen, Kluwer, 2004, 25.

[11] Wet van 22 januari 1849 “qui modifie les lois sur les patentes”, B.S. 24 januari 1849, Wet van 22 juni 1865 “relative à la compétence des députations permanentes pour statuer sur les réclamations en matière de contributions directes”, B.S. 24 juni 1865.

[12] Art. 11§ 1, 4° wet van 23 december 1986 betreffende de invordering en de geschillen ter zake van provinciale en plaatselijke heffingen, B.S. 12 februari 1987.

[13] Parl.St.Senaat, 1982-83, nr. 348/1, 4, P. Van orshoven, “de lokale belastingen opnieuw in een nieuw kleedje”, R.W. 1997-98, 1452.

[14] A. Tiberghien, handboek voor fiscaal recht, Brussel, Larcier, 2000, 1163.

[15] A. Pauwels, Polders en Wateringen, Brugge, Die Keure, 1988, 108.

[16] Cass. 26 september 1950, Pas. 1950, I, 23, J. Van Severen, “De geschotten geheven door polders en wateringen”, Jura Falc., 1976-77, 485.

[17] B. Best. Dep. Limburg 4 maart 2004, onuitg.

[18] R.v.St. 7 november 2001, A.P.M., 2001, afl. 10, 229, hierin stelt de Raad dat het enkel om een retributie kan gaan wanneer de gelden dienen om een welbepaalde dienst te financieren en indien het bedrag dat geïnd wordt gelijk is of op zijn minst min of meer gelijk is aan de kost en indien de dienst individueel ter beschikking wordt gesteld.

[19] K. Deketelaere, M. De Jonckheere, N. Plets, Lokale en regionale belastingen, Brugge, die Keure, 2004, 7.

[20] A. Tiberghien, Handboek voor Fiscaal recht, Brussel, De boeck & Larcier, 2004, 17-45.

[21] J. Van Houtte, Beginselen van het Belgisch belastingrecht, Gent, Story-scientia, 1979, 129.

[22] Art. 6 § 1, III, 10° Wet 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, B.S. 15 augustus 1980.

[23] N. Plets, “Polders en Wateringen”, L.R.B., 2000/3, 105.

[24] A. Pauwels, Polders en Wateringen, Brugge, Die Keure,1988, 44.

[25] A. Tibergien, Handboek voor Fiscaal recht, 2004, Brussel, De boeck & Larcier, 2004, 19.

[26] A. Pauwels, Polders en Wateringen, Brugge, Die Keure, 1988, 95, J. Van Severen, “De geschotten geheven door polders en wateringen”, Jura Falc., 1976-77, 488, 

[27] K. Deketelaere, M. De Jonckheere, N. Plets, Lokale en regionale belastingen, Brugge, die Keure, 2004, 9.

[28] N. Plets, “Polders en Wateringen”, L.R.B., 2000/3, 110.

[29] J. Van Severen, “De geschotten geheven door polders en wateringen”, Jura Falc., 1976-77, 491.

[30] Cass. 17 september 1963, Pas. 1964, I, 59.

[31] A. Pauwels, Polders en Wateringen, Brugge, Die Keure, 1988, 96.

[32] Parl. Besch., 1955-56, nr. 97, blz. 8, J. Van Severen,, “De geschotten geheven door polders en wateringen”, Jura Falc., 1976-77, 490.

[33] K. Deketelaere, M. De Jonckheere, N. Plets, Lokale en regionale belastingen, Brugge, die Keure, 2004, 8.

[34] Cass. 9 december 1946, Pas. 1946, I, 466.

[35] Cass. 7 juni 1910, Pas. 1910, I, 335.

[36] R.H., noot onder Cass., 9 december 1946, Pas. 1946, I, 467. 

[37] J. Van Severen,, “De geschotten geheven door polders en wateringen”, Jura Falc, 1976-77, 494.

[38] Cass 14 juni 1960, J.T. 1961, 222, Cass. 14 maart 1961, Pas 1961, I, 768, B. Best. Dep. Limburg 29 september 2005, onuitg.

[39] B. Best. Dep. Limburg 29 september 2005, onuitg, J. Falys, noot onder Cass. 9 december 1946, Pas. 1946, I, 466.

[40] B. Best. Dep. Limburg 11 december 2003, onuitg.

[41] Cass. 14 februari 1986, Pas. 1986, I, 739.

[42] In tegenstelling tot contante belastingen die contant ingevorderd worden tegen afgifte van een betalingsbewijs.

[43] A. Tibergien, Handboek voor Fiscaal recht, Brussel, De boeck & Larcier, 2004, 497.

[44] Art. 41 Wateringenwet en Polderwet

[45] N. Plets, “Polders en Wateringen”, L.R.B., 2000/3, 116.

[46] Art. 68 Wateringenwet en Polderwet

[47] J. Van Severen, “De geschotten geheven door polders en wateringen”, Jura Falc., 1976-77, 489.

[48] N. Plets, “Polders en Wateringen”, L.R.B., 2000/3, 117.

[49] A. Pauwels, Polders en Wateringen, Brugge, Die Keure, 1988, 100, J. Van Severen, “De geschotten geheven door polders en wateringen”, Jura Falc., 1976-77, 501

[50] Omz. 12 juni 1997 over de de toepassing van de wet van 24 december 1996, B.S. 9 augustus 1997.

[51] N. Plets, “Polders en Wateringen”, L.R.B., 2000/3, 118.

[52] Art. 40 g polderwet en art. 41 g wateringenwet

[53] B. Best. Dep. Limburg 19 oktober 2004, onuitg, A. Pauwels, Polders en Wateringen, Brugge, Die Keure, 1988, 95.

[54] Parl. Vr., Senaat, 1972-73, nr. 15, blz. 502.

[55] A. Pauwels, Polders en Wateringen, Brugge, Die Keure, 1988, 95, N. Plets, “Polders en Wateringen”, L.R.B., 2000/3, 109, J. Van Severen, “De geschotten geheven door polders en wateringen”, Jura Falc., 1976-77, 489.

[56] J. Van Severen, “De geschotten geheven door polders en wateringen”, Jura Falc., 1976-77, 492.

[57] Parl. Besch. Senaat, 1953-54, nr. 199, blz 30.

[58] J. Van Severen, “De geschotten geheven door polders en wateringen”, Jura Falc., 1976-77, 496-499.

[59] B. Best. Dep. Limburg 15 april 2004, onuitg.

[60] H. Vandenberghe, Zakenrecht, Leuven, Wouters, 1996, 286.

[61] B. Best. Dep. Limburg 19 oktober 2005, onuitg.

[62] B. Best. Dep. Limburg 23 maart 2004, onuitg.

[63] Gedr. St., 1955-1956, nr. 97, blz. 20

[64] A. Pauwels, Polders en Wateringen, Brugge, Die Keure, 1988, 99.

[65] J. Van Severen, “De geschotten geheven door polders en wateringen”, Jura Falc., 1976-77, 503.

[66] B. Best. Dep. Limburg 21 januari 2004, onuitg.

[67] A. Pauwels, Polders en Wateringen, Brugge, Die Keure, 1988, 108.

[68] Zie pagina 9.

 

 

TEKST IN PDF