229930 | Commissie van de Europese Gemeenschappen / Ierland
Hof van Justitie EG, 25 oktober 2007, nr. C-248/05

Het milieu waarin de lozingen terechtkomen, is het voorwerp van het voorafgaande onderzoek bedoeld in art. 4 en 5 van richtlijn 80/68 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen. In dit verband verlangt art. 7 van de richtlijn dat ook het onderzoek een specifiek doel heeft, namelijk bestudering van de hydrogeologische omstandigheden in het betrokken gebied, van het eventuele zuiveringsvermogen van bodem en ondergrond alsook van de gevaren van verontreiniging en van verandering van de grondwaterkwaliteit door de lozing, om vast te stellen of lozing in dit water vanuit het oogpunt van het milieu een adequate oplossing vormt.

Art. 7 onderwerpt de afgifte van vergunningen dus aan duidelijke en gedetailleerde voorwaarden die als dwingend moet worden beschouwd, wil het doel van de richtlijn kunnen worden verwezenlijkt. Om volledig te voldoen aan het door de gemeenschapswetgever nagestreefde doel moet het voorafgaand onderzoek, waarvan de afgifte van de vergunning afhangt, een volledig en gedetailleerd beeld kunnen geven van de toestand van het milieu waarin de lozingen terechtkomen, zonder dat daarin noodzakelijkerwijs uitdrukkelijk naar de richtlijn moet worden verwezen.

Ingevolge art. 3, sub a, van richtlijn 80/68 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen, moeten de lidstaten de nodige maatregelen treffen om de inleiding van stoffen van lijst I in het grondwater te verhinderen.
Volgens art. 4, lid 2, tweede alinea, van deze richtlijn mag een vergunning voor de indirecte lozing van deze stoffen slechts door een lidstaat worden afgegeven indien alle technische voorzorgsmaatregelen zijn getroffen opdat deze stoffen geen andere aquatische systemen kunnen bereiken of schade kunnen veroorzaken aan andere ecosystemen.

Aan deze voorwaarde is niet voldaan, als deze lozingen niet uitsluitend in het grondwater terechtkomen, wanneer het aquatisch systeem waartoe een rivier behoort waarvan de bron niet ligt in het grondwater onder de locatie van een gemeentelijke stortplaats, in feite door de indirecte lozingen van stoffen van lijst I wordt bereikt, en er volgens het hydrogeologisch onderzoek een andere dan de gekozen oplossing was waardoor het mogelijk was het verontreinigingsniveau van deze rivier niet te verergeren.

Uit de bewoordingen zelf van art. 5, lid 1, van richtlijn 80/68 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen, blijkt ondubbelzinnig dat de lidstaten in beginsel voor alle stoffen van lijst II, waaronder die uit septic tanks, moeten voorzien in procedures van voorafgaand onderzoek en vergunning voor alle handelingen waarbij deze stoffen worden verwijderd of met het oog op de verwijdering ervan worden gestort, en die een indirecte lozing tot gevolg kunnen hebben.

Wanneer de bevoegde autoriteiten van een lidstaat, gelet op de verhoging van de ontvangstcapaciteit van een hotel, het afvalwater van dit hotel niet langer beschouwen als huishoudelijk afvalwater in de zin van art. 2, sub a, van de richtlijn en het de verplichting opleggen een vergunning voor de lozing van het afvalwater aan te vragen, kan deze vergunning alleen volgens de termen en procedures van deze richtlijn worden verleend.

Wanneer een hotel, gelet op het aantal kamers en op de evenementen die er plaatsvinden, niet buiten de werkingssfeer van de richtlijn kan vallen, en onbetwist is dat stoffen van lijst II uit de septic tank ervan afkomstig zijn en in het grondwater worden geloosd, moet het worden onderworpen aan de procedure van voorafgaand onderzoek en vergunning van art. 5, lid 1, van de richtlijn. Dit onderzoek moet voldoen aan de voorwaarden van art. 7 van de richtlijn, dat verlangt dat het onderzoek een specifiek doel heeft, namelijk bestudering van de hydrogeologische omstandigheden in het betrokken gebied, van het eventuele zuiveringsvermogen van bodem en ondergrond alsook van de gevaren van verontreiniging en van verandering van de grondwaterkwaliteit door de lozing, om vast te stellen of lozing in het grondwater vanuit het oogpunt van het milieu een adequate oplossing vormt.

nvdr: De Richtlijn 80/68/EEG wordt opgeheven door de richtlijn 2000/60/EG van 23.10.2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (zie doc. nr. 175366).