18 januari 2002: subsidiebesluit polders en wateringen Laatste aanpassing: 7/03/2008 |
HOOFDSTUK I: algemene bepalingen
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
1° de initiatiefnemer: een polder, een watering, een vereniging van polders of een vereniging van wateringen;
2° vereniging van polders: een vereniging van polders, opgericht krachtens artikel 10 en 11 van de wet van 3 juni 1957 betreffende de polders;
3° vereniging van wateringen: een vereniging van wateringen, opgericht krachtens artikel 10 en 11 van de wet van 5 juli 1956 betreffende de wateringen;
4° het waterhuishoudingsplan: een plan voor een of meer subhydrografische zones waarbinnen de polder of watering bevoegdheid heeft, waarin de probleemstelling van het hemelwater, de afvoer van het bodemwater met in het bijzonder het drainagewater, de waterlopen van de 2de en de 3de categorie, het grachtenstelsel en het irrigatiebeheer, de prioritaire knelpunten en de brongerichte aanpak worden toegelicht. Het waterhuishoudingsplan moet afgestemd zijn op andere beheersplannen voor het gebied:
a) een beheersplan voor natuurreservaten, goedgekeurd met toepassing van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu,
b) een natuurrichtplan, bedoeld in artikel 48 en 50 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
c) een beheersplan, goedgekeurd met toepassing van het Bosdecreet van 13 juni 1990;
d) een beheersplan, goedgekeurd met toepassing van het decreet van 16 april 1996 houdende bescherming van landschappen;
Het plan omvat een tekstgedeelte en bijhorende kaarten en wordt opgesteld overeenkomstig de methodiek zoals voorgeschreven door de code van goede praktijk voor het integraal lokaal waterbeheer, vastgesteld door de administratie;
5° subhydrografische zone: de VHA-zone, bepaald in de bijlagen en kaartbladen 1 tot en met 15, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 8 december 1998 tot aanduiding van de oppervlaktewateren, bestemd voor de productie van drinkwater categorie A1, A2 en A3, zwemwater, viswater en schelpdierwater;
6° code van goede praktijk voor het integraal lokaal waterbeheer: deze code bevat bepalingen inzake de methodologie voor de opmaak van het waterhuishoudingsplan en over de inhoudelijke aspecten van het plan. De code wordt vastgesteld door de administratie en ter beschikking gesteld van de initiatiefnemer;
7° code van goede praktijk voor het toepassen van NTMB: de code van goede praktijk voor het toepassen van natuurtechnische milieubouw (NTMB) bij inrichtings- en herstellingswerken aan de oevers van onbevaarbare waterlopen, rekening houdend met de reeds bestaande code van goede natuurpraktijk en de code van goede praktijk voor herwaardering van grachtenstelsels. De code wordt vastgesteld door de administratie en ter beschikking gesteld van de initiatiefnemer;
8° het ontwerpdossier: het dossier dat wordt samengesteld zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse regering van 21 juni 1989 houdende vaststelling van de procedure inzake subsidiëring van bepaalde werken, leveringen of diensten die door of op initiatief van regionale of lokale besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd;
9° de gunningprocedure: de procedure waarbij wordt overgegaan tot een van de wijzen van gunning van een opdracht, krachtens de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, tot aan het voorstel van gunning van de opdracht;
10° het project: de in een goedgekeurd investeringsprogramma opgenomen princiepaanvraag voor de opmaak van een waterhuishoudingsplan of het uitvoeren van werken inzake waterbeheer;
11° de administratie: de Vlaamse Milieumaatschappij;
12° de minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor het waterbeleid.
13° de afdeling, bevoegd voor land en bodembescherming: de afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, zoals thans bepaald met toepassing van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de departementen van de Vlaamse ministeries.
Artikel 2
Dit besluit bepaalt de aard, het percentage en de
procedure tot het bekomen van een gewestbijdrage voor het uitvoeren van bepaalde
werken, leveringen en diensten die door of op initiatief van een polder, een
watering, een vereniging van polders of een vereniging van wateringen worden
uitgevoerd.
HOOFDSTUK II: aard van de werken en bepalingen van de gewestbijdrage
Artikel 3
§ 1. De gewestbijdrage bedraagt maximaal 12.500
euro (twaalfduizend vijfhonderd euro), verme-nigvuldigd met de correctiefactor
WATcoef, voor het opstellen van het waterhuishoudingsplan voor een
subhydrografische zone.
De correctiefactor WATcoef bedraagt:
1° 0,50: als de totale lengte van de waterlopen van de 2de en de 3de categorie binnen de subhydrografische zone < 10 km valt;
2° 0,75: als de totale lengte van de waterlopen van de 2de en de 3de categorie binnen de subhydrografische zone G 10 km en < 25 km valt;
3° 1,00: als de totale lengte van de waterlopen van de 2de en 3de categorie binnen de subhydrografische zone G 25km en < 75 km valt;
4° 1,25: als de totale lengte van de waterlopen van de 2de en 3de categorie binnen de subhydrografische zone G 75 km en < 100 km valt;
5° 1,50: als de totale lengte van de waterlopen van de 2de en 3de categorie binnen de subhydrografische zone G 100 km valt.
Indien de kosten voor het opstellen van het waterhuishoudingsplan lager zijn dan het bedrag 12.500 euro x WATcoef, wordt de gewestbijdrage beperkt tot de werkelijke uitgave.
§ 2. De gewestbijdrage bedraagt 75 % van de investeringskosten voor werken die uitgevoerd worden overeenkomstig de code van goede praktijk voor het toepassen van natuurtechnische milieubouw (NTMB) bij inrichtings- en herstellingswerken aan de oevers van onbevaarbare waterlopen, voor:
1° de aanleg van wacht- of retentiebekkens die noodzakelijk zijn voor:
a) de duidelijke vertraging van de afvoer van oppervlaktewater en hemelwater;
b) de verhoging van de infiltratiemogelijkheden voor oppervlaktewater en hemelwater;
c) de watervoorziening ten behoeve van de instandhouding, ontwikkeling en herstel van de natuur en het natuurlijk milieu;
d) de veiligheidsvoorziening tegen wateroverlast, gerelateerd aan de bestemming van het gebied;
e) de nazuivering van overstortwater uit afvalwaterstelsels en van drainagewater;
2° de aanleg of het ombouwen van beekoevers volgens de principes van natuurtechnische milieubouw;
3° de aanleg van visdoorgangen in waterlopen, die de migratie van vissen uit laaglandbeken mogelijk maken;
4° het bouwen van waterpeilbeheerinstallaties;
5° de aanleg van voorzieningen die de aanvoer van sedimenten en erosiemateriaal naar de waterlopen tegengaan;
6° de aanleg van zand- en/of slibvangen;
7° het inrichten van de waterloop met het oog op het ecologisch herstel (aansluiten meanders, herstel stroomkuilenpatroon, bufferstroken integreren in het waterbeheer, enz.) ;
[8° ingrepen nodig om de risico's op overstromingen die de veiligheid kunnen aantasten terug te dringen. (ing. B.V.R. 20 januari 2006, art. 1, I : 1 januari 2006)]
§ 3. De gewestbijdrage bedraagt 50% van de investeringskosten voor:
1° het bouwen, het uitbreiden en het verbouwen van pompstations voor de afvoer van oppervlaktewater;
2° het aanleggen, de verbeteringen en de buitengewone herstelling van de wegen, bedoeld in respectievelijk de wet van 5 juli 1956 betreffende de wateringen en de wet van 3 juni 1957 betreffende de polders. Het betreft de verbetering van wegen die functioneel zijn voor het waterbeheer, nodig voor het verzekeren van de toegang tot de infrastructuur.
§ 4. De gewestbijdrage bedraagt 30% van de investeringskosten voor: het bouwen, het verbouwen, met inbegrip van de bijhorende werken en de verwerving van onroerende goederen en vergoedingen voor innemingen van de ondergrond, het uitbreiden en de thermische isolering van dienstgebouwen, dienstwoningen en bijhorigheden voor de administratieve en technische organisatie van een polder, een watering, een vereniging van polders of van een vereniging van wateringen.
§ 5. Voor de berekening van de gewestbijdrage, bedoeld in § 2, § 3 en § 4, komen de volgende bedragen in aanmerking:
1° de raming van de kostprijs van de werken, ter uitvoering van het waterhuishoudingsplan;
2° de belasting over de toegevoegde waarde;
3° een forfait van 7 % op de som in 1° en 2°, ter compensatie van de algemene kosten, inherent aan het ontwerp en de uitvoering van de werken.
§ 6. De kosten voor de aankoop van gronden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de werken vermeld in § 2, § 3 en § 4 en op de gebouwen vermeld onder § 4, worden door het gewest gesubsidieerd voor hetzelfde percentage als het investeringsproject.
De gewestbijdrage wordt berekend op basis van een raming, opgemaakt door het Comité tot Aankoop van Onroerende Goederen, waarvan het verslag door de aanvrager moet worden voorgelegd.
Indien de aankoopprijs lager is dan die raming, wordt de gewestbijdrage op de aankoopprijs berekend.
De initiatiefnemer moet de volgende verbintenissen aangaan:
1° hij mag de bestemming van het onroerend goed niet wijzigen zonder toestemming van de minister;
2° in geval van vervreemding van het onroerend goed binnen de dertig jaar na het verlenen van de gewestbijdrage, moet hij dit bedrag terugbetalen, vermeerderd met 60 % van de eventueel gerealiseerde meerwaarde.
HOOFDSTUK III: de procedure
Artikel 4
§ 1. Om in aanmerking te komen voor een
gewestbijdrage wordt door de initiatiefnemer een princiepaanvraag ingediend,
gelijktijdig en in tweevoud bij de administratie en bij de gouverneur van de
provincie.
§ 2. De princiepaanvraag voor het opmaken van het waterhuishoudingsplan omvat:
1° de vermelding van de subhydrografische zone, of de subhydrografische zones, waarvoor het plan wordt opgemaakt;
2° de vermelding van de subhydrografische zones die invloed ondervinden bij de uitvoering van het water-huishoudingsplan;
3° een korte situatieschets van de huidige knelpunten uit oogpunt van integraal waterbeheer inzake waterhuishouding met betrekking tot het hemelwater, het bodemwater in het bijzonder inzake het drainagewater, de waterlopen van de 2de en de 3de categorie, het grachtenstelsel en het irrigatiebeheer;
4° de garantie dat het definitief waterhuishoudingsplan ter goedkeuring aan de minister zal worden voorgelegd binnen twee jaar na datum van de vaste belofte van toelage;
5° de beslissing van de algemene vergadering van de polder of watering, waaruit blijkt dat de code van goede praktijk voor het integraal lokaal waterbeheer onderschreven wordt.
§ 3. De princiepaanvraag voor opdrachten van werken omvat:
1° de probleemstelling en een verantwoording van de voorgenomen werken, die passen in het waterhuishoudingsplan;
2° een beschrijving van het concept van de werken, met de vastgelegde dwarsprofielen;
3° een kostenraming van het project, opgesplitst voor de werken en voor eventuele verwervingen van gronden en gebouwen;
4° een overzicht van de planologische bestemmingen en de gebiedsspecifieke beschermingsstatuten van de gronden en hun omgeving;
5° een overzicht van de vergunningen en machtigingen die eventueel nodig zijn om de werken te kunnen uitvoeren, of de aanvragen die daartoe werden ingediend;
6° een uittreksel uit de topografische kaart (schaal 1/10.000 of 1/25.000), waarop het project in kwestie wordt gesitueerd. De situering gebeurt ten opzichte van de omschrijving van de polder of watering voor de overige werken. Op dat plan moeten de bestaande en de geplande voorzieningen en constructies worden aangeduid, in verband met de waterhuishouding en inrichting van de waterlopen waarop de voorgenomen werken een impact hebben.
7° [... (opgeh. B.V.R. 20 januari 2006, art. 2, I : 1 januari 2006)]
§ 4. Het verzoek tot opname van de princiepaanvraag in het investeringsprogramma gebeurt vóór 31 mei van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop het investeringsprogramma betrekking heeft.
[Werken die niet beschreven zijn in een goedgekeurd waterhuishoudingsplan dat opgesteld is overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, § 4, en dat niet ingediend is voor 1 januari 2006, worden niet meer opgenomen in het investeringsprogramma, tenzij deze werken opgenomen zijn als actie in een goedgekeurd bekken- of deelbekkenbeheerplan. (verv. B.V.R. 20 januari 2006, art. 3, I : 1 januari 2006)]
Voor het investeringsprogramma voor het jaar 2003 gebeurt het verzoek tot opname van de princiepaanvraag vóór 30 september 2002.
§ 5. Voor het jaar 2002 wordt geen investeringsprogramma opgemaakt. Om in 2002 in aanmerking te komen voor een gewestbijdrage vraagt de initiatiefnemer de subsidie aan overeenkomstig de bepalingen van artikel 6, § 2 en § 3. De initiatiefnemer dient de aanvraag van de gewestbijdrage in voor 30 september 2002. De aanvraag wordt in tweevoud ingediend, gelijktijdig bij de gouverneur van de provincie en bij de administratie.
De werken die aan de minimumvereisten van dit besluit voldoen, worden gesubsidieerd binnen de grenzen van de begrotingskredieten van het jaar 2002.
De werken die aan de minimumvereisten van dit besluit voldoen en waarvoor in 2002 geen subsidie wordt verleend, worden door de administratie gevoegd bij de princiepaanvragen voor het investeringsprogramma voor het jaar 2003. Ze worden dan samen met de ingediende princiepaanvragen gerangschikt naar prioriteit.
Artikel 5
§ 1. De administratie legt uiterlijk op 1 juli
van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop het investe-ringsprogramma
betrekking heeft, een voorstel van investeringsprogramma ter goedkeuring voor
aan de minister.
Alle dossiers die aan de minimumvereisten van dit besluit voldoen, worden volgens prioriteit opgenomen in het programma.
§ 2. Dat voorstel van investeringsprogramma is gebaseerd op de adviezen van een ambtelijke werkgroep die bestaat uit vertegenwoordigers van:
1° de administratie;
2° de provinciale technische diensten in kwestie;
3° de Inspectie van Financiën.
§ 3. De criteria voor de opmaak van het investeringsprogramma zijn:
1° de opmaak van waterhuishoudingsplannen krijgt prioriteit boven opdrachten van werken;
2° de inpasbaarheid van het project in een planmatige aanpak voor integraal waterbeheer in het gebied, in uitvoering van het waterhuishoudingsplan;
3° de mate waarin natuur en het natuurlijk milieu worden instandgehouden, ontwikkeld en hersteld;
4° het terugdringen van de risico's op overstromingen door brongerichte aanpak, gerelateerd aan de bestemming van het gebied;
5° de vermindering van de erosie en het transport van sedimenten naar de waterloop;
6° de realisatie van meerwaarden ten aanzien van andere milieuthema's;
7° het efficiënt beheer van de watervoorraden ten behoeve van de verschillende functies.
§ 4. De minister keurt het investeringsprogramma goed.
Het goedgekeurde investeringsprogramma vermeldt de rangschikking van de projecten naar prioriteit volgens de criteria, vermeld in § 3, en geeft het percentage aan op basis waarvan de te verwachten gewestbijdrage bepaald wordt.
De administratie stelt de begunstigde initiatiefnemer hiervan in kennis vóór 15 december van het jaar dat voorafgaat aan het investeringsjaar.
De opname in het investeringsprogramma impliceert geen verbintenis van het Vlaamse Gewest.
§ 5. In afwijking van § 1 legt de administratie uiterlijk op 1 december 2002 een voorstel van investeringsprogramma voor het jaar 2003 ter goedkeuring voor aan de minister. In afwijking van § 4 stelt de administratie de begunstigde initiatiefnemer van het goedgekeurde programma in kennis vóór 1 januari 2003.
Artikel 6
§ 1. Zodra de initiatiefnemer op de hoogte is
gesteld van de opname van het project in het goedgekeurde investeringsprogramma,
kan hij de definitieve aanvraag van de gewestbijdrage indienen. De aanvraag
wordt telkens in tweevoud ingediend, gelijktijdig bij de gouverneur van de
provincie en bij de administratie.
Voor werken waarvoor een of meer vergunningen of machtigingen vereist zijn, kan de definitieve aanvraag van de gewestbijdrage worden ingediend nadat de bedoelde vergunningen of machtigingen aangevraagd zijn. Op grond van de definitieve aanvraag van de gewestbijdrage kan een principiële beslissing genomen worden over de toekenning van de gewestbijdrage, kan de gewestbijdrage worden aangerekend ten laste van de begroting en kan aan de initiatiefnemer worden meegedeeld dat de gewestbijdrage kan worden toegekend op voorwaarde dat hij de vereiste vergunningen of machtigingen verkrijgt.
§ 2. De definitieve aanvraag van de gewestbijdrage voor de opmaak van een waterhuishoudingsplan bevat een ontwerp van overeenkomst met een dienstverlener, waaruit blijkt dat de inhoud van het waterhuishoudingsplan zal overeenstemmen met de bepalingen van artikel 9, § 4, en dat de termijn, opgelegd in artikel 4, § 2, 4°, zal worden gerespecteerd.
Als de initiatiefnemer zelf instaat voor het opstellen van het waterhuishoudingsplan, dan moeten de bewijzen inzake kwalificatie en de deskundigheid van het voor die opdracht ingezet personeel worden voorgelegd aan de administratie.
§ 3. De definitieve aanvraag van de gewestbijdrage voor de uitvoering van werken omvat:
1° het ontwerpdossier van de werken, voorzien van de bijhorende plannen, het bestek, de samenvattende opmetingsstaat en een gedetailleerde kostenraming van de werken;
2° de vergunningen of machtigingen die eventueel nodig zijn om de werken te kunnen uitvoeren, of de aanvragen die daartoe werden ingediend;
3° een gedetailleerde raming van de kosten voor de aankoop van de gronden of gebouwen, opgemaakt door het Comité tot Aankoop van Onroerende Goederen.
§ 4. De initiatiefnemer dient de definitieve aanvraag van de gewestbijdrage in vóór 1 oktober van het jaar waarop het investeringsprogramma betrekking heeft.
Indien die aanvraag niet vóór 1 oktober wordt ingediend, moet de initiatiefnemer vóór 1 oktober een gemotiveerde verantwoording geven van de reden waarom de aanvraag niet tijdig kan worden ingediend. Als die gemotiveerde verantwoording vóór 1 oktober niet wordt gegeven, wordt het project geschrapt van het investeringsprogramma.
Op basis van de gemotiveerde verantwoording kan het project eventueel gevoegd worden bij de princiepaanvragen voor het volgende investeringsprogramma. Het project wordt dan samen met de vóór 31 mei ingediende princiepaanvragen gerangschikt naar prioriteit.
Na 1 oktober kan de minister het saldo van de begroting besteden aan de reserve van projecten, opgenomen in het goedgekeurde investeringsprogramma, in volgorde van de rangschikking.
§ 5. Indien uit de definitieve aanvraag van gewestbijdrage blijkt dat de gegevens niet in overeenstemming zijn met de princiepaanvraag van artikel 4, § 2 en § 3, kan de minister het project van het goedgekeurde investeringsprogramma schrappen.
Het provinciebestuur verleent aan de administratie advies over het ontwerpdossier, binnen een termijn van 30 dagen te rekenen vanaf het indienen van de aanvraag, bedoeld in § 1.
Indien dat advies binnen die termijn niet werd verleend, wordt het geacht gunstig te zijn.
§ 6. Indien de gewestbijdrage niet meer dan 10% afwijkt van het bedrag, opgenomen in het goedgekeurde investeringsprogramma, kan de gewestbijdrage worden verleend door de administratie.
Artikel 7
§ 1. Binnen zestig dagen na de ontvangst van het
ontwerpdossier legt de administratie het definitieve bedrag van de
gewestbijdrage vast ten laste van de begroting.
Voor de opmaak van het waterhuishoudingsplan kan de gewestbijdrage niet afwijken van het bedrag, bepaald in het goedgekeurde investeringsprogramma.
Voor de uitvoering van werken bepaalt de administratie het definitieve bedrag van de gewestbijdrage op basis van:
1° de door haar goedgekeurde gedetailleerde raming, met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde;
2° een forfait van 7 % op het bedrag bedoeld 1°, ter compensatie van de algemene kosten, inherent aan het ontwerp en de uitvoering van de werken;
3° de gedetailleerde raming van de kosten voor de aankoop van de gronden of gebouwen, opgemaakt door het Comité tot Aankoop van Onroerende Goederen.
§ 2. De gewestbijdrage die op het project van toepassing is, is een geplafonneerd bedrag, bepaald volgens artikel 3, §1 en §5.
Er wordt geen gewestbijdrage verleend op het bedrag van de prijsherzieningen.
§ 3. Na aanrekening van de goedgekeurde gewestbijdrage ten laste van de begroting, wordt de gewestbijdrage door de administratie aan de initiatiefnemer schriftelijk toegezegd.
De initiatiefnemer kan de gunningprocedure voor het uitvoeren van werken inzetten, nadat een [kopie (verv. B.V.R. 23 april 2004, art. 28, I: 31 maart 2004)] van de vereiste vergunningen en machtigingen aan de administratie en de gouverneur van de provincie werd bezorgd.
Artikel 8
De initiatiefnemer stuurt de administratie en de
gouverneur van de provincie voor de aanvang van de werken een afschrift van de
goedgekeurde gunning van de werken en het bevel tot aanvang van de werken.
HOOFDSTUK IV: betaling van de gewestbijdrage
Artikel 9
§ 1. Een voorschot van 60 % van de goedgekeurde
gewestbijdrage voor het uitvoeren van werken wordt betaald aan de
initiatiefnemer, zodra hij aan de administratie, via de gouverneur van de
provincie, een [kopie (verv. B.V.R. 23 april 2004, art. 28, I: 31 maart 2004)]
in tweevoud voorlegt van:
1° de goedgekeurde inschrijving;
2° ... (opgeheven bij besluit van de Vlaamse regering dd. 21 maart 2008);
3° het bewijs van borgstelling;
4° het bewijs van betaling, samen met de vorderingsstaten en de facturen, waaruit blijkt dat 20 % van de werken waarop de gewestbijdrage slaat, uitgevoerd is.
Het bedrag van het voorschot wordt afgerond tot het lager gelegen tiental.
§ 2. Het saldo van de gewestbijdrage voor de opdrachten van werken wordt betaald aan de initiatiefnemer op basis van de goedgekeurde eindafrekening.
Het eindafrekeningsdossier wordt in tweevoud ingediend via de gouverneur van de provincie, en omvat een [kopie (verv. B.V.R. 23 april 2004, art. 28, I: 31 maart 2004)] van de hierna vermelde documenten:
1° de eindafrekening betreffende de uitgevoerde hoeveelheden;
2° de eindvorderingsstaat;
3° de factuur van de aannemer, die hoort bij de eindvorderingsstaat;
4° het proces-verbaal van voorlopige oplevering;
5° het overzicht van de uitvoeringstermijn;
6° het advies van de gouverneur van de provincie betreffende het eindafrekeningsdossier.
Wijzigingen die na het indienen van het ontwerpdossier noodzakelijk zijn gebleken, die in overeenkomst zijn met de bepalingen van artikel 4, en die vóór de uitvoering ervan de schriftelijke goedkeuring van de administratie hebben gekregen, komen in aanmerking voor de gewestbijdrage, mits het bedrag van de goedgekeurde gedetailleerde kostenraming van de werken, overeenkomstig artikel 7, niet wordt overschreden.
§ 3. De gewestbijdrage voor de aankoop van gronden of gebouwen wordt betaald na het voorleggen van de aankoopakte van de gronden of gebouwen, binnen het bedrag dat daarvoor werd vastgesteld bij de goedkeuring van de gewestbijdrage, zoals bepaald in artikel 3, § 6 en artikel 7, § 1, 3°.
§ 4. [Een voorschot van 40 % van de gewestbijdrage voor de opmaak van een waterhuishoudingsplan wordt betaald na de indiening van het volledig waterhuishoudingsplan. De resterende 60 % wordt betaald nadat de minister het plan heeft goedgekeurd. Bij de goedkeuring van het waterhuishoudingsplan kan de geldigheidstermijn worden vastgesteld. (verv. B.V.R. 20 januari 2006, art. 4, I : 1 januari 2006)]
Het waterhuishoudingsplan en de aanvraag voor de betaling van de gewestbijdrage worden in tweevoud ingediend bij de administratie.
Het waterhuishoudingsplan bevat minimaal:
1° een grondige beschrijving van de knelpunten inzake waterhuishouding uit oogpunt van integraal waterbeheer;
2° projectmatige voorstellen voor het oplossen van de knelpunten, gefaseerd over de verschillende werkingsjaren, en de wijze van uitvoering;
3° de inpassing van de voorgestelde oplossing in de aanpak rond integraal waterbeheer voor de subhydrografische zone, de aanpak rond integraal waterbeheer op het niveau van bekken of deelbekken;
4° een kostprijsraming voor de uitvoering van het plan;
5° de kostprijsgegevens die noodzakelijk zijn voor de staving van de betaling voor de opmaak van het plan;
6° het advies van de gemeenten in kwestie betreffende het waterhuishoudingsplan;
7° [... (opgeh. B.V.R. 20 januari 2006, art. 5, I : 1 januari 2006)]
Artikel 10
Indien bij de eindafrekening blijkt dat het
bedrag van de goedgekeurde uitgevoerde werken, met uitsluiting van de
prijsherzieningen, kleiner is dan het bedrag van de goedgekeurde gedetailleerde
kostenraming van de werken, zal de subsidie naar verhouding verminderd worden.
Ook het forfait van 7 % ter compensatie van de algemene kosten wordt naar
verhouding verminderd.
Indien het bedrag van de goedgekeurde eindafrekening meer dan 40 % lager is dan het bedrag waarop de goedgekeurde gewestbijdrage werd verleend, wordt het te veel betaalde voorschot van de initiatiefnemer teruggevorderd.
Artikel 11
De administratie gaat na of de initiatiefnemer de
krachtens dit besluit opgelegde voorwaarden naleeft.
Artikel 12
(niet opgenomen)
(Wijzigt artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 juli 1981 betreffende de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van ondergeschikte besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd)
HOOFDSTUK V: slotbepalingen
Artikel 13
(niet opgenomen)
(§ 1. Heft artikel 4, 1° en 15° en artikel 5, 1° en 2° van hetzelfde koninklijk besluit op.
§ 2. Wijzigt artikel 5, 7°, van hetzelfde koninklijk besluit)
Artikel 14
§ 1. De bepalingen van dit besluit zijn van
toepassing op alle projecten, die op de datum van het van kracht worden van dit
besluit, nog geen belofte van subsidie hebben verkregen krachtens het besluit
van de Vlaamse regering van 21 juni 1989 houdende vaststelling van de procedure
inzake de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten.
§ 2. De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op de verbeteringswerken aan landbouwwegen, bedoeld in artikel 4, 15°, van het koninklijk besluit van 23 juli 1981, betreffende de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten waarvoor het voorontwerp door de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer werd goedgekeurd voor de datum van het van kracht worden van dit besluit, die een vaste belofte van subsidie verkrijgen vóór 31 december 2004 krachtens het koninklijk besluit van 23 juli 1981 en het besluit van de Vlaamse regering van 21 juni 1989, houdende vaststelling van de procedure inzake de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die door of op initiatief van regionale of lokale besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd. De afhandeling van die dossiers gebeurt door de afdeling, bevoegd voor land en bodembescherming.
Artikel 15
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop
het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het waterbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.