K.B. 5 augustus 1970: Algemeen Politiereglement van de onbevaarbare waterlopen Laatste aanpassing: 30/01/1985 (Waals Gewest) |
Artikel 1.
Voor de toepassing van
dit besluit wordt verstaan onder "bevoegde overheid": De Minister van Landbouw,
wat de waterlopen van de eerste categorie betreft; de bestendige deputatie, wat
de waterlopen van de andere categorieën betreft.
Artikel 2.
De gebruikers of
eigenaars van kunstwerken op de onbevaarbare waterlopen zijn verplicht de
kunstwerken te doen functioneren overeenkomstig de onderrichtingen die de
bevoegde overheid hun geeft en alleszins zodanig dat het water in de waterloop
nooit wordt opgehouden boven het peil aangeduid door de peilspijkers die
overeenkomstig de onderrichtingen van de bevoegde overheid zijn geplaatst. Zij
moeten in geval van dringende noodzaak de bevelen opvolgen die het college van
burgemeester en schepenen of een ambtenaar als bedoeld in artikel 22 van de wet
van 28 december 1967, betreffende de onbevaarbare waterlopen, hun geeft.
Artikel 3.
De bevoegde overheid
kan gebruikers of eigenaars van kunstwerken op onbevaarbare waterlopen
verplichten op eigen kosten peilschalen of peilspijkers in de bedding van de
waterlopen te plaatsen, de bestaande peilschalen of peilspijkers te verplaatsen
of de stand ervan te wijzigen.
Artikel 4. [KB 09-12-1970, art. 1]
De bevoegde overheid stelt voor 1 november 1971 een lijst op van de kunstwerken, die voor 1 november 1968 op wederrechtelijke wijze op de onbevaarbare waterlopen werden opgericht, niet zijn vermeld in de beschrijvende tabellen welke werden opgemaakt overeenkomstig het koninklijk besluit van 10 juni 1955, betreffende het opmaken van nieuwe beschrijvende tabellen der onbevaarbare waterlopen en van plans waaruit hun toestand blijkt en naar haar oordeel gevaarlijk of schadelijk zijn. Zodra deze lijst is opgesteld, verzoekt de bevoegde overheid de burgemeesters van de gemeenten op wier grondgebied de kunstwerken zich bevinden, ze gedurende één maand in het gemeente-secretariaat ten toon te stellen. De bevoegde overheid bepaalt de datum van opening van deze tentoonstelling.
De eigenaars en de gebruikers van de werken worden ieder afzonderlijk en ter woonplaats ervan verwittigd dat de lijst is neergelegd. De verwittiging geschiedt zonder kosten, op verzoek van het college van burgemeester en schepenen, door de commissaris van politie of de veldwachter van de gemeente ofwel, indien de geadresseerde buiten de gemeente woont, door middel van een ter post aangetekende brief.
Gedurende de hierboven
gestelde termijn heeft iedereen het recht zijn bezwaar aan het college van
burgemeester en schepenen te doen toekomen. Het bezwaar behelst keuze van
woonplaats in de gemeente; ontvangstbewijs wordt er van gegeven. Het college van
burgemeester en schepenen zendt de bezwaren, met het advies van de gemeenteraad,
door aan de bevoegde overheid binnen een maand na de sluiting van de
tentoonstelling. De bevoegde overheid stelt, binnen de drie maanden na de
ontvangst van de bezwaren, de lijst definitief vast.
Artikel 5.
De wederrechtelijk
bestaande kunstwerken mogen, voor zover ze niet als gevaarlijk of schadelijk
erkend zijn krachtens het koninklijk besluit van 10 juni 1955 en ze niet vermeld
zijn op de in het voorgaand artikel bedoelde lijst, voorlopig blijven bestaan.
Artikel 6.
De bevoegde overheid
bepaalt, uiterlijk (voor 1 januari 1977) voor elk van de kunstwerken die
voorkomen op de lijst bedoeld in het artikel 4 van het onderhavig besluit of
die, volgens de bescheiden opgemaakt overeenkomstig het koninklijk besluit van
10 juni 1955, wederrechtelijk bestaan en gevaarlijk of schadelijk zijn, de
werken die nodig zijn om de schade of het gevaar te doen ophouden. [KB
22-07-1975, art. 1] De bevoegde overheid stelt bij een ter post aangetekende
brief ieder van de eigenaars van de kunstwerken in kennis van de werken die hem
betreffen. De eigenaars kunnen bij een ter post aangetekende brief binnen de
termijn, bepaald door de bevoegde overheid, aan deze laatste hun bezwaren en
tegenvoorstellen laten kennen. Na het verstrijken van deze termijn bepaalt de
bevoegde overheid definitief de werken en de termijn waarin de eigenaar de
werken moet uitvoeren. Worden deze werken niet uitgevoerd binnen de gestelde
termijn of niet overeenkomstig de gestelde voorwaarden, dan voert de bevoegde
overheid de voorgeschreven werken ambtshalve en op kosten van de eigenaar uit.
De kosten van ambtshalve uitgevoerde werken worden ingevorderd door het bestuur
der domeinen, door middel van dwangbevel.
Artikel 7.
Elk werk waarvoor een
machtiging als bedoeld in artikel 14 van de bovengenoemde wet werd verleend of
waarvan de uitvoering door de bevoegde overheid werd voorgeschreven maakt na
voltooiing ervan het voorwerp uit van een keuring door de gemachtigde van de
bevoegde overheid. Deze bevestigt in een proces-verbaal dat het werk werd
uitgevoerd overeenkomstig de gestelde voorwaarden of stelt vast dat het hiermede
niet in overeenstemming is. In het laatste geval is na aanpassing van het werk
een nieuwe keuring noodzakelijk. Te dien einde stelt de bouwheer uiterlijk tien
dagen na voltooiing van het werk de bevoegde overheid hiervan bij een ter post
aangetekende brief in kennis.
Artikel 8. [KB 21-2-1972, art. 1]
Vanaf 1 januari 1973
moeten de gronden die aan een open waterloop palen en als weiland worden
gebruikt zodanig afgerasterd zijn dat het vee binnen het weiland wordt gehouden.
Het deel van de afrastering aan de zijde van de grond die aan de waterloop paalt
dient zich te bevinden op een afstand van 0,75 tot 1 meter, landinwaarts gemeten
vanaf de kruin van de oever van de waterloop, en mag niet hoger zijn dan 1,50 m
boven de begane grond. De afrastering moet derwijze opgesteld zijn dat ze geen
belemmering kan vormen voor het verkeer van de werktuigen die bij de uitvoering
van de gewone ruimings-, onderhouds- en herstellingswerken aan de waterlopen
worden gebruikt. Op behoorlijk gemotiveerd voorstel door de gemeenteraad gedaan
voor 1 augustus 1972 en op advies van de bestendige deputatie kan, bij
koninklijk besluit, geheel het grondgebied van een gemeente aan de toepassing
van dit artikel worden onttrokken.
Artikel 9.
De bevoegde overheid
mag, met het oog op een rustige uitoefening van het visrecht, het gebruik van
sommige vaartuigen op bepaalde gedeelten van onbevaarbare waterlopen gedurende
een periode van het jaar verbieden.
Artikel 10.
Het is verboden:
1° de oevers of dijken van een waterloop op enigerlei wijze te beschadigen of te verzwakken; Voor het Waalse Gewest wordt het woord "bedding" ingevoegd tussen de woorden "de oevers" en "of dijken". (BEWG 30-01-1985, art. 1)
2° de waterlopen op enigerlei wijze te versperren of er voorwerpen of stoffen in te plaatsen, die de waterafvoer hinderen;
3° binnen een afstand van 0,50 m landinwaarts gemeten vanaf de bovenste boord van een waterloop grond te ploegen, te eggen, te spitten of op een andere wijze los te maken;
4° de in opdracht van een gemachtigde van de bevoegde overheid of van het college van burgemeester en schepenen aangebrachte peilschalen, peilspijkers of andere merktekens te verwijderen, onkenbaar te maken of iets aan de stand of plaats ervan te veranderen;
5° de toestanden die
ingevolge de boven opgesomde daden worden geschapen in stand te houden.
Artikel 11.
De gemeentebesturen
zijn gehouden ieder jaar in de loop van de maand september of oktober alle
waterlopen op hun grondgebied te schouwen en hierover binnen de maand verslag
aan de bevoegde overheid te doen. Zij voegen zich hierbij naar de
onderrichtingen die zij dienaangaande van de bevoegde overheid eventueel
ontvangen.
Artikel 12.
Met gevangenisstraf van één dag tot zeven dagen en met geldboete van één tot vijfentwintig frank of met een van die straffen alleen worden gestraft onverminderd de zwaardere straffen bij het Strafwetboek voorgeschreven;
1° zij die bepalingen vervat in de artikelen 2, 7, 8 en 10 van dit besluit overtreden;
2° zij die zich niet voegen naar de voorschriften die door de bevoegde overheid krachtens de artikelen 3, 6 of 9 van dit besluit worden gegeven;
3° zij die de voorschriften van de artikelen 12 of 14 van de voornoemde wet niet in acht nemen of werken uitvoeren die niet in overeenstemming zijn met een krachtens deze wetsartikelen verleende machtiging;
4° zij die verwaarlozen de nodige onderhouds- of herstelwerken uit te voeren, waarvoor zij krachtens het artikel 9 van dezelfde wet dienen in te staan;
5° zij die weigeren de
verplichtingen na te komen, welke zij krachtens artikel 17 van dezelfde wet
hebben.
Artikel 13.
De rechtbank bepaalt,
behalve de straf, de werken die zij nodig acht om de toestand ongedaan te maken
die uit de overtreding is ontstaan en de termijn waarin zij moeten uitgevoerd
zijn. Zij beslist eveneens dat ingeval de bevolen werken niet zijn uitgevoerd
binnen de gestelde termijn, de bevoegde overheid ambtshalve en op kosten van de
overtreder de bevolen werken zal uitvoeren en dat de overtreder gehouden is tot
betaling van die kosten op eenvoudig vertoon van een door die overheid gemaakte
staat.
Artikel 14.
Indien de in
overtreding gestelde zich beroept op een recht van eigendom of op een ander
zakelijk recht, beslist de rechtbank die de betichting behandelt over het
tussenverhaal met inachtneming van de volgende regelen; Het prejudicieel
verweermiddel zal maar aanvaard worden indien het gesteund is op een
klaarblijkelijke titel of op welbepaalde feiten van bezit, den betichte eigen.
De ingeroepen titels of de aangehaalde feiten moeten van dien aard zijn dat ze
aan het feit, welk tot grondslag van de rechtsvervolging dient, elk karakter van
wanbedrijf of overtreding ontnemen. In geval van verzending voor het burgerlijk
gerecht, stelt het vonnis een tijdsbestek van ten hoogste twee maanden vast
tijdens welk de partij die het prejudicieel verweermiddel heeft ingeroepen de
zaak moet in handen geven van de bevoegde rechter en het bewijs leveren dat ze
de nodige stappen heeft gedaan, zo niet wordt de uitspraak gedaan.
Artikel 15.
De Staat, de
provinciën en de gemeenten kunnen, bij burgerlijke rechtsvordering, herstel
bekomen van elk feit dat schade aan de waterlopen kan berokkenen.
Artikel 16.