20 juli 2006: besluit van de Vlaamse regering betreffende de watertoets Laatste aanpassing: 20/07/2006 |
HOOFDSTUK I: Definities
ARTIKEL 1.
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° het decreet : het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal
waterbeleid;
2° adviesinstantie : de instantie die advies verleent bij de watertoets, vermeld
in artikel 8, § 3, van het decreet;
3° CIW : de Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid, vermeld in artikel 25, §
1, van het decreet;
4° compensatiemaatregelen : maatregelen die erop zijn gericht een betekenisvol
nadelig effect dat wordt veroorzaakt door een vergunningsplichtige activiteit of
een plan of programma op een andere plaats dan de plaats waar het schadelijke
effect plaatsvindt te compenseren;
5° De Scheepvaart : het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd
agentschap De Scheepvaart, vermeld in artikel 3, § 1, van het decreet van 2
april 2004 betreffende de omzetting van de Dienst voor de Scheepvaart in het
publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap De Scheepvaart;
6° dwingende redenen van groot maatschappelijk belang : redenen die aantonen dat
projecten of planingrepen aantoonbaar onontbeerlijk zijn in het kader van onder
meer één of meer van de hierna vermelde maatregelen, beleidsopties of
activiteiten:
a) maatregelen of beleidsopties die gericht zijn op de bescherming van voor het
leven van de burger fundamentele waarden zoals gezondheid, veiligheid en milieu;
b) fundamentele beleidsmaatregelen voor de staat en de samenleving;
c) de uitvoering van economische of maatschappelijke activiteiten waardoor
specifieke openbare dienstverplichtingen worden nagekomen;
7° GIS : Geografisch Informatiesysteem;
8° Havenbedrijf : de publiekrechtelijke overheden vermeld in artikel 2, 1°, van
het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens;
9° herstelmaatregelen : maatregelen die erop zijn gericht een betekenisvol
nadelig effect dat wordt veroorzaakt door een vergunningsplichtige activiteit of
een plan of programma ter plaatse te herstellen;
10° MOW : het Vlaams ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken;
11° vergunningsplichtige activiteit : een activiteit waarvoor op grond van een
wet, decreet of besluit, een vergunning, toestemming of machtiging is vereist;
12° waterbeheerplan : het stroomgebiedbeheerplan, het bekkenbeheerplan of het
deelbekkenbeheerplan, vermeld in artikel 33, 39 en 47 van het decreet;
13° opslag en storten van bodemvreemd materiaal : het gebruiken, aanleggen of
inrichten van een grond voor :
a) het opslaan van allerhande materieel en materialen, met inbegrip van afval;
b) het plaatsen van één of meer verplaatsbare inrichtingen of rollend materieel;
14° overstromingsgevoelig gebied : een op kaart aangeduid gebied waar
overstromingen kunnen worden verwacht of, voor de gebieden die niet op kaart
zijn aangeduid, een gebied dat in het verleden meermaals is overstroomd en waar
redelijkerwijs nieuwe overstromingen kunnen worden verwacht;
15° puntbron : een inrichting die vanaf een welbepaalde plaats
verontreinigingsfactoren rechtstreeks in het milieu brengt;
16° reliëfwijziging : elke aanvulling, ophoging, uitgraving of uitdieping die de
aard of de functie van de grond wijzigt;
17° wateradvies : het advies bij de watertoets, vermeld in artikel 8, § 3, van
het decreet;
18° waterbeheerder : de beheerder van een onbevaarbare waterloop of een
waterweg, de publiekrechtelijke rechtspersoon die grachten beheert en de
beheerder van het grondwater;
19° waterhuishoudingsplan : het plan, vermeld in artikel 1, 4°, van het besluit
van de Vlaamse Regering van 18 januari 2002 houdende het toekennen van een
gewestbijdrage aan polders, wateringen, verenigingen van polders of verenigingen
van wateringen voor het uitvoeren van bepaalde waterhuishoudkundige
werkzaamheden en tot vastlegging van de procedure voor de subsidiëring van die
werkzaamheden;
20° Vlaamse Milieumaatschappij : het intern verzelfstandigd agentschap met
rechtspersoonlijkheid Vlaamse Milieumaatschappij, vermeld in artikel 10.2.1, § 1
van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake
milieubeleid;
21° Waterwegen en Zeekanaal : het publiekrechtelijk vormgegeven extern
verzelfstandigd agentschap Waterwegen en Zeekanaal, naamloze vennootschap van
publiek recht, vermeld in artikel 3 van het decreet van 4 mei 1994 betreffende
het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Waterwegen
en Zeekanaal, naamloze vennootschap van publiek recht
22° LNE : het Vlaams ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie.
HOOFDSTUK II: Nadere regels voor de toepassing van de watertoets
ARTIKEL 2.
§ 1. Op de overheid die beslist over een vergunning, een plan of een programma
die een mogelijk schadelijk effect veroorzaken, rusten overeenkomstig artikel 8,
§ 1, eerste lid van het decreet de volgende verplichtingen :
1° ze legt alle voorwaarden op in de vergunning of ze gelast die aanpassingen
aan het plan of programma die ze in het licht van de kenmerken van het
watersysteem en de aard en omvang van de vergunningsplichtige activiteit,
respectievelijk het plan of programma gepast acht om het schadelijke effect te
voorkomen of te beperken;
2° als dat niet mogelijk is, legt ze herstelmaatregelen op of, bij vermindering
van de infiltratie van hemelwater of vermindering van ruimte voor het
watersysteem, compensatiemaatregelen;
3° als het schadelijke effect niet kan worden voorkomen, noch beperkt, en ook
herstel of compensatie onmogelijk zijn, weigert ze de vergunning of weigert ze
goedkeuring te verlenen aan het plan of programma.
Op de overheid die beslist over een vergunning, een plan of een programma die
afzonderlijk of in combinatie met een of meer bestaande vergunde activiteiten,
plannen of programma's een mogelijk schadelijk effect op de kwantitatieve
toestand van het grondwater veroorzaken, rusten overeenkomstig artikel 8, § 1,
tweede lid van het decreet de volgende verplichtingen:
1° ze legt alle voorwaarden op in de vergunning of gelast aanpassingen aan het
plan of programma die ze in het licht van de kenmerken van het watersysteem en
de aard en omvang van de vergunningsplichtige activiteit, respectievelijk het
plan of programma gepast acht om het schadelijke effect op de kwantitatieve
toestand van het grondwater te voorkomen;
2° als dat niet mogelijk is, oordeelt zij of de vergunningsplichtige activiteit
of het plan of programma noodzakelijk is om dwingende redenen van groot
maatschappelijk belang;
3° als de vergunningsplichtige activiteit of het plan of programma niet
noodzakelijk is om dwingende redenen van groot maatschappelijk belang, weigert
ze de vergunning of weigert ze haar goedkeuring te verlenen aan het plan of
programma;
4° als de vergunningsplichtige activiteit of het plan of het programma
noodzakelijk is om dwingende redenen van groot maatschappelijk belang, legt ze
voorwaarden op om het schadelijke effect op de kwantitatieve toestand van het
grondwater te beperken, te herstellen of te compenseren.
§ 2. De op te leggen voorwaarden om het schadelijke effect van een
vergunningsplichtige activiteit te voorkomen of te beperken, kunnen betrekking
hebben op onder meer :
1° de gebruikte materialen, grond- en hulpstoffen of installaties;
2° de wijze van bouwen of exploiteren;
3° de omvang van de activiteit.
§ 3. De herstelmaatregelen en compensatiemaatregelen zijn in natura. Deze moeten
door de initiatiefnemer worden doorgevoerd.
Bij een vergunningsplichtige activiteit worden de herstelmaatregelen zodanig
opgelegd dat het herstel wordt doorgevoerd zodra dat mogelijk is. De
compensatiemaatregelen worden zodanig opgelegd dat ze uiterlijk worden
uitgevoerd op het ogenblik waarop de uitvoering van de vergunningsplichtige
activiteit waardoor het schadelijke effect wordt veroorzaakt een aanvang neemt.
Bij plannen of programma's wordt tot het herstel of de compensatie beslist
gelijktijdig met de definitieve vaststelling van het plan of programma. Het
herstel wordt doorgevoerd na een activiteit ter uitvoering van het plan of
programma zodra dat mogelijk is. De compensatiemaatregelen worden uiterlijk
uitgevoerd op het ogenblik waarop een activiteit ter uitvoering van het plan of
programma een aanvang neemt.
ARTIKEL 3.
§ 1. Met behoud van de toepassing van de andere reglementaire bepalingen die ter
zake van toepassing zijn, wordt de watertoets omtrent een vergunningsaanvraag
die betrekking heeft op een of meer van de hierna vermelde ingrepen uitgevoerd
aan de hand van de hierna opgesomde beoordelingsschema's.
Voorafgaand aan het onderzoek middels deze beoordelingsschema's zal de
vergunningverlenende overheid nagaan of er sprake kan zijn van een schadelijk
effect zoals bedoeld in art. 3, § 2, 17° van het decreet. Wanneer blijkt dat
bedoeld schadelijk effect er niet zal zijn, is het advies van de watertoets
positief.
Beoordelingsschema's :
1° als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op het verkavelen van een stuk
grond, het oprichten van een constructie, al dan niet gedeeltelijk of volledig
ondergronds, of het aanleggen van een verharding, volgens het beoordelingsschema
vastgesteld in bijlage I;
2° als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de opslag van, het storten van
bodemvreemd materiaal of de wijziging van vegetatie, volgens het
beoordelingsschema vastgesteld in bijlage II;
3° als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een reliëfwijziging, volgens
het beoordelingsschema, vastgesteld in bijlage III;
4° als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op het aanleggen van een buffer-
of infiltratievoorziening voor de opvang van oppervlakte- of hemelwater, volgens
het beoordelingsschema, vastgesteld in bijlage IV;
5° als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een lozing op een
rioleringsstelsel, het oppervlaktewater of het grondwater, volgens het
beoordelingsschema, vastgesteld in bijlage V;
6° als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een grondwaterwinning, volgens
het beoordelingsschema, vastgesteld in bijlage VI;
7° als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een wijziging van de bedding
en de structuurkwaliteit van de waterloop, volgens het beoordelingsschema,
vastgesteld in bijlage VII.
Als in de beoordelingsschema's wordt verwezen naar een door de
vergunningverlenende overheid te stellen vraag om advies geldt dat als
aanbeveling. Zolang er geen waterbeheerplannen zijn vastgesteld of in het in
artikel 2, § 1, tweede lid, vermelde geval geldt die verwijzing overeenkomstig
artikel 8, § 3, derde lid van het decreet als een verplichting als de overheid
twijfelt over het al dan niet optreden van een schadelijk effect en de op te
leggen voorwaarden om dat effect te voorkomen, te beperken, te herstellen of te
compenseren.
De afvoercoëfficiënten waarnaar de beoordelingsschema's verwijzen, zijn
vastgesteld in bijlage VIII.
De kaarten waarnaar de beoordelingsschema's verwijzen als brongegevens zijn
vastgesteld in bijlage IX tot XV.
§ 2. Als de gegevens van het aanvraagdossier dat voor de goede toepassing van de
watertoets noodzakelijk maken, kan de vergunningverlenende overheid bij het
opleggen van de voorwaarden en maatregelen afwijken van de in § 1 vermelde
beoordelingsschema's.
§ 3. De overheid die op basis van één of meer van de in § 1 vermelde
beoordelingsschema's tot een negatief resultaat komt, beslist over de
vergunningsaanvraag overeenkomstig artikel 2.
ARTIKEL 4.
§ 1. Met behoud van de toepassing van de andere reglementaire bepalingen die ter
zake van toepassing zijn, moet de motivering van de beslissing over een
vergunningsaanvraag voor de toepassing van de watertoets een duidelijk
aangegeven onderdeel bevatten, de waterparagraaf genoemd, waarbij, eventueel
rekening houdend met het wateradvies, een uitspraak wordt gedaan over :
1° de verenigbaarheid van de vergunningsplichtige activiteit met het
watersysteem;
2° in voorkomend geval, de voorwaarden en maatregelen om het schadelijke effect
dat kan ontstaan als gevolg van de vergunningsplichtige activiteit, te
voorkomen, te verminderen, te herstellen, of, in de gevallen van de vermindering
van de infiltratie van het hemelwater of de vermindering van de ruimte voor het
watersysteem, te compenseren;
3° een toetsing van de beoordeling van de vergunningsplichtige activiteit en de
opgelegde voorwaarden en maatregelen aan de doelstellingen, bepaald in artikel 5
van het decreet.
§ 2. De beslissing over een plan of programma bevat een waterparagraaf die met
betrekking tot de planingreep ten minste de in § 1 vermelde gegevens omvat, met
uitzondering van de gegevens over het wateradvies en de in artikel 3 vermelde
beoordelingsschema's.
§ 3. De bepalingen van § 1 en § 2 zijn niet van toepassing als de vergunning of
de goedkeuring van het plan of programma al wordt geweigerd op andere gronden.
HOOFDSTUK III: Aanwijzing van de adviesinstantie en nadere regels voor de adviesprocedure
ARTIKEL 5.
§ 1. Tenzij het anders bepaald is in de toepasselijke reglementering of in
de in artikel 3 vermelde beoordelingsschema's, zijn de adviesinstanties die
overeenkomstig artikel 8, § 3, van het decreet advies uitbrengen over
vergunningsaanvragen :
1° de Vlaamse Milieumaatschappij als :
a) de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een vergunningsplichtige
activiteit die een schadelijk effect heeft of kan hebben op de toestand van het
grondwater;
b) de vergunningsplichtige activiteit waarop de vergunningsaanvraag betrekking
heeft, plaatsvindt in of in de nabijheid van een onbevaarbare waterloop van de
eerste categorie, dan wel het oppervlaktewater in kwestie in die waterloop wordt
verzameld;
2° de provincie of, in voorkomend geval, de polder of watering als de
vergunningsplichtige activiteit waarop de vergunningsaanvraag betrekking heeft,
plaatsvindt in of in de nabijheid van een onbevaarbare waterloop van de tweede
categorie die onder hun respectievelijke beheer valt, dan wel het
oppervlaktewater in kwestie in die waterloop wordt verzameld;
3° de gemeente of, in voorkomend geval, de polder of watering als de
vergunningsplichtige activiteit waarop de vergunningsaanvraag betrekking heeft,
plaatsvindt in of in de nabijheid van een onbevaarbare waterloop van de derde
categorie of van een niet-geklasseerde waterloop die onder hun respectievelijke
beheer valt, dan wel het oppervlaktewater in kwestie in die waterloop wordt
verzameld;
4° MOW of, in voorkomend geval, Waterwegen en Zeekanaal, De Scheepvaart of een
Havenbedrijf als de vergunningsplichtige activiteit waarop de
vergunningsaanvraag betrekking heeft, plaatsvindt in of in de nabijheid van een
waterweg die onder hun respectievelijke beheer valt, dan wel het
oppervlaktewater in kwestie in die waterweg wordt verzameld;
5° de CIW als de vergunningsaanvraag uitgaat van een ruilverkavelingscomité
gedurende de termijn als bedoeld in artikel 25, § 2 van de wet van 22 juli 1970
op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet waarbij de
bepalingen van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare
waterlopen niet van toepassing zijn in het ruilverkavelingsblok in kwestie.
Dit geldt ook voor het ruilverkavelingscomité in het geval als bedoeld in
artikel 38, § 2 van de Wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen
inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de
uitvoering van grote infrastructuurwerken, en voor het provinciaal comité voor
ruilverkaveling in der minne in het geval als bedoeld in artikel 46, § 2 van de
Wet van 10 januari 1978 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling
van landeigendommen in der minne.
Als de vergunningsaanvraag uitgaat van een in het eerste lid 1° tot 4° vermelde
waterbeheerder of van een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon
waarin hij een participatie heeft, wordt het wateradvies verleend door :
1° de CIW als de vergunningsaanvraag uitgaat van de Vlaamse Milieumaatschappij,
MOW, Waterwegen en Zeekanaal, De Scheepvaart of een Havenbedrijf;
2° de Vlaamse Milieumaatschappij of, voor de gevallen waarin ze advies
uitbrengen overeenkomstig het eerste lid, 4°, MOW, Waterwegen en Zeekanaal, De
Scheepvaart of een Havenbedrijf, als de vergunningsaanvraag uitgaat van een
provincie;
3° de provincie of, voor de gevallen waarin ze advies uitbrengen overeenkomstig
het eerste lid, 1° en 4°, de Vlaamse Milieumaatschappij, MOW, Waterwegen en
Zeekanaal, De Scheepvaart of een Havenbedrijf, als de vergunningsaanvraag
uitgaat van een gemeente of een polder of watering.
§ 2. Binnen de haar toegekende adviestermijn kan de overeenkomstig § 1
aangewezen adviesinstantie adviezen inwinnen van andere bij het waterbeleid
betrokken diensten en agentschappen, besturen en alle andere publiekrechtelijke
en privaatrechtelijke rechtspersonen die belast zijn met taken van openbaar nut.
De adviesinstantie voegt bij haar vraag om subadvies een afschrift van de
relevante stukken van het aanvraagdossier. Die verlenen advies binnen een
termijn van vijftien kalenderdagen na ontvangst van de vraag om subadvies.
De overeenkomstig § 1 aangewezen adviesinstantie dient in ieder geval een
subadvies te vragen aan de bevoegde exploitant van de grondwaterwinning zoals
bedoeld in artikel 5 van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen
inzake het grondwaterbeheer indien de vergunningsaanvraag betrekking heeft op
een ingreep die plaatsvindt binnen een afgebakende beschermingszone type I of
type II zoals bedoeld in artikel 20 van het besluit van 27 maart 1985 houdende
nadere regelen voor de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones. Als
er binnen de termijn van vijftien kalenderdagen geen advies is verleend, mag aan
de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
§ 3. De instantie aan wie een adviesvraag wordt voorgelegd door de
vergunningverlenende overheid wordt geacht bevoegd te zijn om hierover advies
uit te brengen. Deze instantie onderzoekt bij de ontvangst ervan of zij bevoegd
is. Indien deze vaststelt dat een andere instantie overeenkomstig § 1 bevoegd is
om een advies uit te brengen, stuurt deze de adviesvraag met het volledige
vergunningsaanvraagdossier of afschrift ervan door naar de bevoegde
adviesinstantie en stelt tegelijk de overheid die de adviesvraag heeft gesteld
daarvan in kennis.
De instantie aan wie het dossier overeenkomstig het vorige lid is overgemaakt,
wordt geacht bevoegd te zijn om advies uit te brengen.
ARTIKEL 6.
§ 1. Tenzij het anders bepaald is in de toepasselijke reglementering, draagt de
overheid die om een wateradvies vraagt er zorg voor dat een exemplaar van het
volledige vergunningsaanvraagdossier of een afschrift ervan onverwijld met een
aangetekende brief, door afgifte tegen ontvangstbewijs of door verzending op
elektronische wijze wordt bezorgd aan de overeenkomstig artikel 5, § 1,
aangewezen adviesinstantie.
In voorkomend geval wordt het verzoek om advies nader gespecificeerd door de in
het eerste lid vermelde overheid.
§ 2. De ministers bevoegd voor het waterbeleid en de ruimtelijke ordening kunnen
gezamenlijk het model van de adviesaanvraag vaststellen.
ARTIKEL 7.
§ 1. Het wateradvies bevat de volgende gegevens :
1° een korte beschrijving van de kenmerken van het watersysteem of bestanddelen
ervan die kunnen worden beïnvloed door de vergunningsplichtige activiteit waarop
de vergunningsaanvraag betrekking heeft;
2° in voorkomend geval, een opsomming van de toepasselijke voorschriften van het
waterbeheerplan of bij ontstentenis daarvan het waterhuishoudingsplan, en elk
ander waterbeheerplan dat van toepassing is op het watersysteem of de
bestanddelen ervan;
3° een gemotiveerde beoordeling van de verenigbaarheid van de activiteit
waarvoor de vergunning wordt aangevraagd met het watersysteem waarbij de
adviesinstantie, voorzover dat relevant is voor de vergunningsplichtige
activiteit, ingaat op de aspecten vermeld in art. 5 van het decreet, behalve
indien de overheid haar vraag om advies uitdrukkelijk heeft beperkt tot een of
meer van die aspecten;
4° in voorkomend geval, een gemotiveerd voorstel van de voorwaarden en
maatregelen om het schadelijk effect dat kan ontstaan als gevolg van de
vergunningsplichtige activiteit, te voorkomen, te beperken, te herstellen, of,
in de gevallen van de vermindering van de infiltratie van het hemelwater of de
vermindering van de ruimte voor het watersysteem, te compenseren;
5° een toetsing van de beoordeling en het voorstel, vermeld in 3° en 4°, aan de
doelstellingen en de beginselen, bepaald in artikel 5 en 6 van het decreet.
§ 2. De ministers bevoegd voor het waterbeleid en de ruimtelijke ordening kunnen
gezamenlijk het model van het wateradvies vaststellen.
ARTIKEL 8.
Tenzij het anders bepaald is in de toepasselijke reglementering, bezorgt de
overheid die om een wateradvies heeft verzocht binnen tien kalenderdagen nadat
ze een beslissing heeft genomen een afschrift van de beslissing aan de
adviesinstantie die een wateradvies heeft uitgebracht.
HOOFDSTUK IV Slot- en overgangsbepalingen
ARTIKEL 9.
Dit besluit treedt in werking op 1 november 2006.
ARTIKEL 10.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het Waterbeleid, is belast met de uitvoering
van dit besluit.