Contactpersoon
Anja Depoorter, ontvanger-griffier
Adres
Rochesterlaan 4c, 8470 Gistel
Telefoon
059/27.84.77
info@middenkustpolder.be
Website
www.middenkustpolder.be
Eigen aan de poldergebieden zijn hun vlakke reliëf en hun ligging beneden het vloedpeil van de zee. Het peil van de Noordzee schommelt dagelijks gemiddeld tussen de 0,50 m en de 4,00 m TAW, met uitersten tot -0,50 en +5.50 m (springtij). Het gemiddelde polderpeil daarentegen bedraagt 3 à 4 m TAW met als laagste gebieden 2 en als hoogste 5 m TAW. Door hun vlakke reliëf en uitgestrektheid verloopt de afwatering eerder moeilijk. Het tijgebonden karakter van het afwateringssysteem zorgt er bovendien voor dat, vooral bij aanhoudende neerslag in het winterseizoen, grote gebiedsdelen een problematische waterhuishouding kennen. Lokale wateroverlast treedt dan ook bijna elk jaar één of meerdere keren op. Om lokaal toch enige veiligheid te kunnen bieden, wordt de afwatering van de meest kwetsbare zones ondersteund door pompgemalen. Doch ook deze laatste hebben hun beperkingen, bv. door onvoldoende dimensionering van de aanvoerkanalen of door beperkingen die worden opgelegd in de stroomafwaartse gebieden.
Naast de afwatering is de watervoorziening van groot belang in het streven naar een evenwichtig peilbeheer. Watertekorten doen zich meestal voor in de zomerperiode. De laatste jaren was er zelfs sprake van extreme droogte. Om deze tekorten op te vangen beschikken de meeste polderbesturen over een voldoende arsenaal aan middelen. Het zijn dan meestal de bevaarbare kanalen, met doorgaans een hoger waterpeil, die als bevloeiingsbronnen fungeren.
De Middenkustpolder is een in hoofdzaak tijgebonden polder. Wat de afwatering betreft valt het gebied in twee grote deelgebieden uiteen. Het oostelijke poldergebied watert af via de Gouwelozekreek en de Camerlinckxsluizen in de voorhaven van Oostende. Dit is een gravitaire uitwatering, ondersteund door een noodbemaling, bestaande uit twee pompen van elk 1,4 m³ per seconde. Deze pompen werden in 2019 aangevuld met twee visvriendelijke propellerpompen met een debiet van elk 3 m³ per seconde. Het westelijke poldergebied watert gravitair af langsheen het Nieuw Bedelf en het systeem Vladslovaart/Kreek van Nieuwendamme naar de zogenaamde ‘Ganzepoot’ in de achterhaven van Nieuwpoort. De uitwatering van het Nieuw Bedelf en de Kreek van Nieuwendamme worden beide ondersteund door een noodgemaal met een capaciteit van telkens 1 m³ per seconde. Hoewel de beide uitwateringen op de Noordzee in hoofdzaak dus gravitair zijn, worden verscheidene gebieden in de polder onderbemaald. Deze onderbemaling is noodzakelijk om wateroverlast en waterschade in de betreffende deelgebieden te voorkomen. Zo onderscheiden we in de Middenkustpolder een 16-tal bemalingsgebieden. De 16 pompgemalen hebben een capaciteit variërend van minimaal 19 liter per seconde tot maximaal 5,4 m³ per seconde. De belangrijkste onbevaarbare waterlopen in het gebied zijn, naast de reeds genoemde, de Moerdijkvaart/Waerevaart, Bourgognevaart, Grootgeleed, Keignaert, Ieperleed, Graningate, Lekevaartje, Provinciegeleed, enz.
De Middenkustpolder is beheerder van 552 km waterlopen, waarvan 348 km waterlopen van 2de categorie en 204 km polderwaterlopen.
Ten zuiden van Camerlinx Ambacht lagen in de feodale tijd nog twee belangrijke districten, nl. Gistel Ambacht en Vladslo Ambacht. Uit de oudste parochie van Vladslo Ambacht, nl. Vladslo zelf, zijn de overige vier parochies, Beerst, Schore, Keiem en Leke voortgekomen. In Gistel Ambacht waren de oudste parochies Gistel en Roksem, en daaruit zijn later de dochterparochies Moere, Zande, Zevekote, Sint-Pieterskapelle, Westkerke, Roksem, Ettelgem, Bekegem en Zerkegem ontstaan.
Een bijzondere vermelding verdienen de ‘Historische Polders van Oostende’. Nadat het gebied ten zuiden van de stad verscheidene eeuwen voordien was ingepolderd en onder ’s Heer Woutermans-ambacht ressorteerde, werd het in het jaar 1600 onder water gezet als verdedigingsmiddel tegen de Spanjaarden. Brede en diepe stroomgeulen werden aldus gevormd. Deze geulen werden in de volgende eeuwen min of meer op natuurlijke wijze in stand gehouden, daar het gebied toen als spuikom voor de Oostendse haven fungeerde. Achtereenvolgens werden de Zandvoorde Polder, de Keygnaert Polder, de Sinte Catharinapolder en de Snaaskerkepolder teruggewonnen.
Tijdens de jaren ‘80 waren er, onder impuls van het provinciebestuur, reeds gesprekken om een aantal polders in het middenkustgebied (vandaar ook de naam ‘Middenkustpolder’) te laten samensmelten. Die gesprekken leidden echter niet meteen tot het gewenste resultaat, maar mede onder invloed van de integraliteitsgedachte in het waterbeleid en met name het aspect van de gebiedsgerichte werking, werd er weer ernstig over nagedacht. Daarbij is ervan uitgegaan dat een fusie – en dus een schaalverruiming – geen doel op zich mag zijn, doch slechts een middel om het lokale waterbeheer op een efficiëntere en professionelere manier te voeren.
Bij besluit van de Vlaamse Regering van 15 juni 2007 werden de Polder Ghistel-Oost-over-de-Waere, de Groote West-Polder, de Snaeskerke Polder, de Polder van de Watering van Vladslo-Ambacht en de Polder van Zandvoorde samengevoegd tot een nieuwe polder met als naam ‘Middenkustpolder’. Met hetzelfde besluit werden de Keygnaert Polder en de Sinte Catharina Polder opgeheven. Voorafgaand aan de goedkeuring van het besluit werd gedurende één maand een openbaar onderzoek georganiseerd. Het besluit werd door de betrokken polderbesturen en gemeenten, evenals door de aanpalende polders gunstig geadviseerd. Op de eerste Algemene Vergadering van 30 januari 2008 werd het huishoudelijk reglement unaniem goedgekeurd en op 4 september 2008 is het reglement van kracht geworden. Op een tweede Algemene Vergadering op 22 september 2008 werd een Bestuur verkozen, bestaande uit negen bestuursleden waaronder een dijkgraaf en adjunct-dijkgraaf. De nieuwe bestuursleden legden op 22 oktober 2008 de eed af in handen van de provinciegouverneur, dhr. Paul Breyne. Op 1 januari 2009 werd de Middenkustpolder volledig operationeel.
Algemeen wordt aangenomen dat de ‘Blankenbergse Watering’ (ook Vincx Ambacht genoemd) het kerngebied vormt van de West-Vlaamse kustpolders, en reeds vóór het jaar 1000 op de zee werd gewonnen. De westelijke grens van deze polder werd (en wordt grotendeels nog steeds) gevormd door de ‘Zidelinge’, of de ‘Dijk van de Blankenbergse Watering’. Anderzijds ontstond ten westen van de IJzer, en wellicht in dezelfde periode, de ‘Watering van Veurne-Ambacht’. Tussen de IJzer in het westen en de Zidelinge in het oosten lag bijgevolg een uitgestrekt schorrengebied als het ware op inpoldering te wachten. Het huidige gebied van de Middenkustpolder komt grosso modo overeen met de gebieden die historisch tot Camerlincx Ambacht, ’s Heer Woutermansambacht, Gistel-Ambacht, Oudenburg en Vladslo-Ambacht in het Brugse Vrije behoorden.
Omstreeks het jaar 1000 begonnen de getijdengeulen in de schorren tussen de Zidelinge en de IJzer te verlanden. Belangrijke geulen waren o.a. de Terstreepvliet, dat in de omgeving van Oostende in de zee uitmondde, en het Graningegat, afwaterend naar de IJzer. De geulen Terstreepvliet en Graningegat scheidden een langgerekte reep schorre van het vasteland af, bekend onder de benaming ‘De Streep’, waarop later Oostende, Middelkerke en Westende zouden ontstaan. Vermoedelijk rond het midden van de 11° eeuw werd gestart met de inpolderingen van dit gebied. De nieuwe dijk vertrok uit de Zidelinge op een punt ongeveer 2 km ten noorden van Bredene. Van daaruit liep de dijk westwaarts, dwarste de geul van de Terstreepvliet, en ging verder ongeveer parallel met de kust tot tegen de IJzerdelta, waar ze zuid- en verder zuidoostwaarts afboog. Waar de Ieperleet gepasseerd werd (ter hoogte van Nieuwendamme), bouwde men een ‘overdrag’ (d.i. een dam met schuine vlakken in een vaarweg om de vaartuigen over te trekken). In de meest zuidelijke sector sloot de dijk aan op de hoogten van de Zandstreek bij het latere Leke.
Uit de vroegste aanduidingen aangaande de organisatie van de afwatering blijkt dat het noordelijke gebied twee belangrijke wateringen omvatte: de Watering van Camerlincx Ambacht (met de parochies Stene, Leffinge, Wilskerke, Slijpe, Mannekensvere, Middelkerke en Westende) in het westen, en de Watering van ’s Heer Woutermansambacht (met de parochies Oostende, St.-Katharina, Zandvoorde en delen van Stene, Mariakerke, Oudenburg en Bredene) ten oosten van de Steense Dijk. Een heel eigen plaats neemt de stad Oudenburg in, die, mede door zijn ligging op een zandheuvel aan de toenmalige Noordzeekust, reeds in de Romeinse periode een belangrijk (militair) centrum was. Door die hoogteligging heeft de historische stadskern van Oudenburg nooit in poldergebied gelegen.
Het ambtsgebied van de Middenkustpolder bedraagt 21.210 hectare en strekt zich uit over (delen van) de gemeenten Oostende, Middelkerke, Nieuwpoort, Diksmuide, Gistel, Oudenburg, Jabbeke, Ichtegem en Koekelare.
Enkel de gemeente Gistel ligt volledig binnen poldergebied.
De Middenkustpolder wordt in grove lijnen begrensd door:
Vlaanderen is ingedeeld in elf bekkens. De Middenkustpolder is integraal gelegen binnen het IJzerbekken. Dit bekken is het meest westelijke bekken van Vlaanderen en heeft een oppervlakte van ca. 135.000 hectare. 27 gemeenten behoren (deels) tot het IJzerbekken.
Het totale net van onbevaarbare waterlopen bedraagt 587 km.