Klik op onderstaande knop voor het adres, telefoonnummer, mailadres of website van de polder of watering in jouw buurt.
Het hoogste gezag binnen een polder of watering is de algemene vergadering. Die bestaat uit stemgerechtigde ingelanden, dat zijn natuurlijke of rechtspersonen die zakelijke rechten (eigendomsrecht, vruchtgebruik, recht van opstal,…) op een aantal hectaren grond aanhouden.
Bij wet is vastgelegd hoeveel oppervlakte iemand moet bezitten om stemrecht te hebben en wie niet voldoende grond heeft, maar toch stemrecht wil, die kan zich hiertoe verenigen met anderen om toch tot de wettelijk bepaalde oppervlakte te komen. Het zijn dus de “mensen van ter plekke” die het hoogste gezag uitmaken in een polder en een watering, wat een “administratieve” aanpak van zaken uitsluit. In vroegere tijden waren dat hoofdzakelijk grondbezitters en landbouwers, maar door de uitbreiding van het verstedelijkt gebied, haven- en industriegebieden en het verschijnen van nieuwe actoren in de landelijke open ruimte, wordt de samenstelling van zo’n algemene vergadering gevarieerder. Het is de bedoeling om meer en meer mensen uit andere sectoren en met verschillende profielen te betrekken. Die jaarlijkse vergadering kan bijgevolg honderden leden tellen. Zij beslist over de grote lijnen van het beleid dat de polder het volgende jaar zal voeren.
Het dagelijks bestuur bestaat uit 5 à 9 vrijwilligers met aan het hoofd een voorzitter of, in geval van de polders, een dijkgraaf. Hoe groter de verscheidenheid in het landgebruik, des te gevarieerder de samenstelling van een polder- of wateringbestuur wordt. Iedere ingelande kan zich ook verkiesbaar stellen voor een bestuursfunctie, ongeacht de grootte van diens eigendom.
Polders en wateringen behoren tot de oudste besturen van ons land.
Zuiver lokaal waterbeheer
Polders en wateringen zijn territoriaal en functioneel gedecentraliseerde openbare besturen. Met deze moeilijke, uit het administratief recht gekozen bepaling, bedoelen we heel eenvoudig het volgende:
Het zijn openbare besturen:
ze hebben een publieke taak te vervullen. Binnen de grenzen van hun gebied moeten ze streven naar een gezonde waterhuishouding; ze zijn ook autonoom, weliswaar met de beperkingen van de administratieve voogdij,
ze mogen belastingen heffen om de noodzakelijke uitgaven te betalen;
Het zijn gedecentraliseerde besturen:
het zijn de lokale belanghebbenden zelf die binnen een bepaald gebied de bevoegdheid hebben hun eigen problemen van waterhuishouding op te lossen binnen een vastgesteld administratief en wettelijk kader;
Het zijn functioneel gedecentraliseerde besturen:
ze hebben een welomschreven taak, namelijk de waterbeheersing; hierin verschillen zij van andere openbare besturen zoals gemeenten en provincies die een algemene verantwoordelijkheid hebben over het welzijn van hun inwoners.
Het zijn territoriaal gedecentraliseerde besturen:
ze oefenen hun opdracht uit binnen de wettelijke begrenzing van hun ambtsgebieden en slechts daarbinnen.
De wet op de polders van 1957 en de wet op de wateringen van 1956 regelen op een grondige en uitgebreide wijze de organisatie en de werking van de polders en van de wateringen. Enerzijds kan men stellen dat de eenheid van wetgeving, zoals deze reeds onder het Nederlands bewind was ingesteld, consequent is behouden. Anderzijds moeten we constateren dat er enkele, vaak subtiele verschilpunten zijn tussen de beide besturen, en deze komen dan ook in de wetgeving tot uiting. Maar de verschilpunten zijn, zoals gezegd, zo minimaal dat we er kunnen overheen stappen. Het is trouwens opvallend dat polders en wateringen, ook door niet-ingewijden, steeds in één adem worden vernoemd, alsof het hier slechts één enkel instituut betreft.
Zoals dat bij alle openbare besturen het geval is, wordt het eigenlijk beheer waargenomen door de zogenaamde organen, in casu de algemene vergadering en het bestuur. Het personeel staat de algemene vergadering en het bestuur in hun werking bij, zowel materieel als intellectueel.
Het voornaamste punt van onderscheid dat de wetgever heeft opgemerkt, is te vinden in de wijze waarop een polder en een watering ontstaat.
Zo vinden polders hun ontstaan en tevens hun reden van bestaan - in het feit dat bepaalde gronden destijds werden ingedijkt en zo werden veroverd op de zee of op de aan het getij onderhevige rivieren. De taak van de polders bestaat er dan in deze gronden in stand te houden, droog te leggen en, waar nodig, te bevloeien. Door hun wettelijk opgelegde taak naar behoren te vervullen, scheppen de polders als het ware automatisch een toestand van gunstige waterhuishouding in hun gebied, niet alleen ten gunste van de landbouw en natuur maar evenzeer in het algemeen belang van alle ingelanden: woningen, dorpen, steden, industrieën, bedrijven, beleving enz.,... polders zijn dus territoriaal gebonden aan die aangeslibde gebieden. De 'polderzone" is dan ook wettelijk vastgelegd. Ze valt grotendeels samen met de geografische polders.
Wateringen kunnen, in principe opgericht worden over de ganse uitgestrektheid van ons land (uitgezonderd in de polderstreek). Ze worden ingesteld met het doel een gunstige waterhuishouding te creëren en in stand te houden en hun gebied tegen wateroverlast te beveiligen. De filosofie die aan de basis ligt van de wetgeving op de wateringen is, veel meer dan dit bij de polders het geval is, gericht op een maatschappelijk belang.