Richtlijnen op en langs de waterlopen

Heb je een vraag?


Klik op onderstaande knop voor het adres, telefoonnummer, mailadres of website van de polder of watering in jouw buurt.

De eigenaars en gebruikers van de gronden die aan de waterloop palen zijn verplicht doorgang te verlenen voor het uitvoeren van de werken. Ze moeten zonder recht op vergoeding, de maai- en ruimspecie op hun gronden aanvaarden. Om het machinale onderhoud van de waterloop met een kraan te kunnen uitvoeren, moet er minstens een strook van 5 m gemeten vanaf de kruin van de oever ten allen tijde vrij blijven van beplanting, stapeling of ophoging. Afsluitingen in de langsrichting van de waterloop moeten ofwel op minstens 5 m staan of op maximum 1 m, maar in dat laatste geval mogen ze niet hoger zijn dan 1,5 m zodanig dat de kraan er overheen kan werken. Hetzelfde geldt voor haagaanplanting. Deze moet door de eigenaar teruggesnoeid worden tot op de toegestane afmetingen. Afsluitingen dwars op de waterloop moeten voorzien zijn van een opening van minimum 5 m of een makkelijk te openen of te verplaatsen toegang. Bomen langs de waterloop dienen op minimum 10 meter van elkaar te staan rekening houdend met hun toekomstig volume en dit opdat de zwenkarm van de kraan er tussendoor zou kunnen werken.

Het Decreet Integraal Waterbeleid bepaalt dat binnen een strook van 5 m van de insteek van waterlopen geen gebouwen of constructies mogen opgericht worden. Ook bemesting (behalve door graasvee) is verboden binnen 5 m vanaf de bovenste rand van het talud. Grondbewerkingen (ploegen, zaaien, sleuven trekken,...) evenals het aanbrengen van bestrijdingsmiddelen zijn verboden binnen 1 m vanaf de taludinsteek.
Naast het vrijwaren van overstroming en de afvoer van overtollig water, zet de polder zich in tijden van droogte en waterschaarste in voor de bevloeiing van akkers en om het water op peil te houden voor het drenken van het vee. Het op peil houden van het water draagt ook bij tot het behoud van het visbestand en de oeverstabiliteit.